Friday, February 15, 2008

Een bezoek aan la Charité

Een hypnotische seance bij Dr. Luys (1828-1897) lid van de Academie voor de geneeskunde.
Door Sofya Niron [ook bekend als Sofya Kovalevskaya]

Terug naar de hypnosebibliotheek
©Johan Eland


Parijs, Juli,1888) Met dokter Bérillon als gids bezoeken we de afdeling voor geesteszieken van het ziekenhuis La Charité. Twee rijen keurige witte en comfortabele bedden staan over de hele breedte van de afdeling.
De meeste patiënten zijn jonge vrouwen en aan hun uiterlijk te zien zijn het heel verschillende typen maar toch hebben ze één ding gemeen. Een opmerkelijke nervositeit en een ziekelijk wasbleke huid. Het is een schril contrast met de niet-religieuze verpleegsters die druk in de weer zijn met de bedden. In hun witte gesteven kappen en schorten en met hun rode wangen zien ze er blakend van gezondheid uit. Bij sommige bedden staan groepjes studenten en oppassers klaar voor ’t komend onderzoek. Uit hun midden klinken luide grappen en gelach. In de deuropening verschijnt dokter Luys. Hij staat er als een reusachtige energieke jongen. Zijn grote gestalte is gekleed in een linnen kiel, en een schort met riem. Op zijn hoofd draagt hij een fluwelen kalotje waaronder verwarde, gelige en grijze krullen vandaan komen. Hij is op zijn minst een halve kop groter dan alle aanwezige jonge dokters en studenten. De kleine dokter Bérillon komt hoogstens tot zijn schouders. Omgeven door al die kleine donkere Fransen lijkt dokter Luys iemand van een andere mensensoort. Hij heeft zo’n vaderlijke uitstraling dat je hem goed kunt voorstellen als een huisvader temidden van zijn kinderen. Of meer nog zie ik hem als kok in de keuken van een groot huishouden of een Italiaanse goochelaar op een kermis. Vooral de laatste vergelijking doet me beseffen dat zijn verschijning als geheel, in weerwil van zijn corpulentie er één is van behendigheid en kracht. Hij heeft een veerkrachtige tred als een grote, dikke kater maar met toch witte beweeglijke handen. Het lijkt erop dat hij elk moment zijn mouwen kan gaan opstropen om wat goocheltrucs te vertonen.
Hij behandelt zijn patiënten met grote familiariteit. Hij noemt ze ‘kleintje’, ‘mijn kindje’ en ‘mijn klein poesje’. Alle veertig vrouwengezichten beginnen te stralen als ze hem zien binnenkomen. De patiënten die kunnen opstaan, omringen hem van alle kanten. De overige vrouwen moeten zich tevreden stellen met snelle blikken. Van hun gezichten is het ongeduld af te lezen waarmee ze de dokter aan hun bed verwachten.
Hij onderzoekt de patiënten vaardig en aandachtig. De snelheid en elegantie waarmee hij zijn zaken doet, dwingen hem zijn doorlopend gebabbel af en toe staken. Af en toe vertelt hij een grap en is een ogenblik heel ontspannen gevolgd door de bassende lach van de studenten, waarna de sopranen van de patiënten en verpleegster hen na echoën. Dokter Bérillon stelt mij voor aan dokter Luys en ik geef hem mijn kaartje. Dan wordt Jaclard van het tijdschrift ‘Justice’ aan hem voorgesteld.
Luys is opgetogen en zegt tegen me: “Wij zijn erg blij als belangrijke gasten uit het buitenland ons bezoeken om zich ervan te overtuigen dat we geen kwakzalvers zijn.” En in de richting van Jaclard: “En net als de pers want o wee wat is de pers toch machtig.”
Nou, Ester we gaan vandaag maar weer eens wat doen.” zegt Luys in de richting van een patiënte.
Ester komt dichterbij. Ze trekt een beetje met haar gezicht. “Dit is echt een leuke meid”, vervolgt Luys, “25 jaar en met opmerkelijk levendige eigenschappen”
Roodgouden haarlokken geven haar gezicht een bijzonder speelse charme. De schilderachtige hulpeloze vrouw staat scherp afgetekend tegen de donkere kastanjebruine achtergrond. “Dit is mijn beste ‘subject’“, fluistert Luys in mijn oor. Maar Ester maakt grimassen en zegt “Oh, ik kan vandaag niet. Ik ben niet in de stemming en bovendien vermoeit het me teveel”. Luys spreekt haar aan als een kind: “probeer ’t meisje, je bent een goed en lief kleintje, doe het dan voor mij.”
Maar ’t vleien helpt niet. Ester is en blijft tegen.
Dan besluit dokter Luys tot een laatste poging. Hij pakt Ester bij haar schouders en duwt haar in mijn richting: “Zie je deze mevrouw Ester? Ze is een geleerde professor van de Stockholm Universiteit. Als jij nu meewerkt zal ze jou gaan noemen in haar lessen. Nou? Weet je niet wat Stockholm is? Dat is een grote stad hier heel ver vandaan. Je kunt trots zijn op jezelf als ze helemaal in Stockholm over je praten. Zoals te verwachten was, helpt deze aanpak. Ester kan de gedachte dat ze in Stockholm besproken kan worden niet weerstaan en terwijl ze haar ogen bescheiden neerslaat zegt ze: “Als u het wilt beste dokter, dan zal ik het proberen”. We gaan naar beneden waar de spreekkamer van dokter Luys is. Deze kamer blijkt wel heel bijzonder versierd. Alle muren hangen er vol met foto’s van mannen en vrouwen in alle stadia van hypnotische extase en catalepsie, met hun gezichten in de meest onmogelijke grimassen vertrokken. Zo zijn er bijvoorbeeld waarvan de ene gezichtshelft lacht terwijl de andere kant huilt. In de hoeken van de spreekkamer staan kleine tafels die vol liggen met kleine bellen, kleine gekleurde fluitjes en andere vreemd uitziende apparaten die kennelijk belangrijk zijn voor het hypnotisme.
Esther is nog niet komen opdagen en terwijl we op haar wachten houdt dr. Luys zich bezig met een paar andere ‘subjecten’ die op hem hebben gewacht in de spreekkamer en die, in zijn eigen woorden, zeer opmerkelijke gevallen van fascinatiehypnose zijn. Één van hen, een man van middelbare leeftijd, is verkoper geweest in een winkel. Nu wordt hij gekweld door een voortschrijdende verlamming waardoor zijn gezicht een bijna idiote onverschilligheid uitdrukt.
Luys plaatst twee vingers tegen de man’s voorhoofd: “Slaap”. Hij zegt het op autoritaire toon en het gezicht van de man verandert onmiddellijk. Zijn ogen worden glazig en staren naar de dokter. Luys tilt een arm van de man op. De arm blijft als bevroren in die positie. Alsof hij van was is. “Lach” zegt Luys en onmiddellijk begint de patiënt overdreven, en volkomen geluidloos, te lachen terwijl zijn gezicht vertrekt in een griezelige lach.
Een ander ‘subject’- een nog jonge knaap van ongeveer negentien jaar lijkt een opgelapte versie van een Parijse zwerver. Hij is erg mager, heeft slungelige ledematen en levendige, brutale ogen. “Deze is al drie jaar in ons ziekenhuis”, legt Luys me uit. “En zolang hij bij ons is doet hij het prima, alsof hij niets mankeert, maar het lijkt erop dat hij onverbeterlijk is.” “Altijd valt hij vrouwen lastig. Het maakt niet uit hoe goed je hem in de gaten houdt, op de een of andere manier lukt het hem altijd om er tussenuit te knijpen en de vrouwenafdeling binnen te komen.”
“Het bestuur heeft al drie keer ingegrepen en bevolen hem weg te sturen, ervan uitgaande dat hij volledig gezond is.”
“Maar wat doe je eraan? Zo gauw als hij uit het ziekenhuis ontslagen is krijgt hij epileptische aanvallen. Na een dag of twee, drie pikt de politie hem van de straat op en brengt hem weer bij ons. Hij wil absoluut niet werken. Misschien kunnen we hem met hypnotische suggesties veranderen. Ik heb besloten om met hypnotische technieken zijn morele training aan te pakken. Maar dat kost tijd en dat stomme bestuur bemoeit zich er aldoor mee. Het is heel moeilijk om in Frankrijk goed te doen, mevrouw.” Terwijl Luys de details verder uitlegt staat vlak voor hem het interessante ‘subject’ met gesloten ogen verdiept in een hypnotische trance. “Hij hoort niets, absoluut niets van wat er in zijn omgeving gebeurd”, verzekert Luys me. “Spreek tegen hem, hij zal niet antwoorden. Raak hem aan, hij zal niets voelen. Alleen ik sta met hem in hypnotisch contact.”En werkelijk, de jongen staat volledig stil, als een standbeeld. Geen spiertje in zijn gezicht wijst erop dat hij weet dat wij over hem praten. Alleen zijn, gesloten, ogen behouden hun sluwe uitdrukking en stralen de overtuiging uit dat hij beslist niet van plan is het ziekenhuis vrijwillig te verlaten en zijn vrijheid in te ruilen voor hard werken in de een of andere fabriek. Daarom hoop ik dat dokter Luys er in slaagt, ondanks de tegenwerking door het bestuur, in zijn vrije tijd verder te studeren op het veelbelovend hypnotisch onderricht bij morele training.
Nadat de dokter zich ervan heeft overtuigd dat de patiënt niet kan of wil reageren op aanroepen en hij helemaal apathisch blijft als een assistent arts zijn jas aanraakt of zacht, héél zacht in zijn hand knijpt zegt dokter Luys triomfantelijk: “Zie je, hij voelt niets en hij hoort niets – je ziet aan hem hoe een crimineel de hypnotische toestand kan gebruiken en ook hoe machteloos de wet is in dit soort zaken.”. “Kijk eens hier, beste kerel, zie je die kleine man daar?”Luys wijst naar zijn assistent. “Ja dokter, ik zie hem”, antwoordt hij direct. Tot dit moment had het subject niks gezien en niks gehoord.
“Die man is een oplichter en een schurk” gaat Luys verder, “hij moet dood, ik wil dat jij hem doodt! Zodra je wakker bent, grijp je hem bij zijn keel en wurgt hem. Je verteld aan niemand dat je dat gedaan hebt op mijn bevel. Begrijp je dat?”
“Heel goed, dokter”
“Dus je gaat die man vermoorden?”
“Ja, dokter.”
“Waarom wil je hem doden?”
“Omdat hij mijn dokter beledigde” antwoord de jongeman op dezelfde toon als een auteur in een tweederangs theater die een toegewijde knecht speelt in een melodrama. En hij verklaart: “En ik zal iedereen doden die mijn dokter beledigt.”
Luys blaast de jongeman in zijn gezicht. Het ‘subject’ ontwaakt onmiddellijk en begint overdreven verward in zijn ogen te wrijven.
“Weet je waar je bent en wat er met je gebeurd is?” vragen ze.
“Ik ben in het ziekenhuis, zoals altijd en er is niet veel met me gebeurd.”
Het ‘subject’ antwoordt met een kinderlijke onbevangenheid totdat hij de man ziet die hij moet vermoorden. Onmiddellijk vertrekt zijn gezicht in woede en in een niet te onderdrukken toorn stormt hij met gebalde vuisten op zijn slachtoffer toe.
Natuurlijk wordt hij op tijd tegengehouden en begint er een gespeelde ondervraging. Eén van de aanwezigen speelt de rol van aanklager: “Verdachte”, zegt hij ernstig. “Ze snapten je op heterdaad toen je op het punt stond een moord te begaan.”Weet je dat je daarvoor strafbaar bent?”
De verdachte huilt, veel, overtuigend en natuurlijk. Hij smeekt om genade.
“Zijn er geen verzachtende omstandigheden die in je voordeel zijn?”wil de aanklager weten.. Nee, de verdachte kan zijn daad niet rechtvaardigen.
“Misschien heeft iemand je opdracht gegeven deze moord te plegen” suggereert de ondervrager.
“Oh nee”, de verdachte wijst dat fel van de hand en ontkent in alle toonaarden elke soort van opruiing.
Alle aanwezigen zijn stomverbaasd en kijken ademloos toe.
Luys grijnst, wrijft zelfvergenoegd in zijn handen en zegt uiteindelijk: “Nou, goed mijn beste” en plaatst opnieuw twee vingers op het voorhoofd van zijn patiënt die onmiddellijk in hypnose komt. Luys draagt hem op alles dat er die middag gebeurd is te vergeten en maakt hem weer wakker.
Het experiment lukte prachtig. Als in aanmerking genomen wordt dat de dader onder hypnotische invloed opereerde, is het gebrek aan verantwoordelijkheid van de aangeklaagde voor de wet helemaal bewezen.

Nu is Ester aan de beurt. Ze is een paar minuten geleden binnengekomen en heeft met een ontevreden gezicht en een sarcastische houding de gebeurtenis met haar collega onder hypnotische invloed aangezien.
“Het is al laat, misschien wilt u mij voor morgen bewaren?” vraagt ze met een verveelde stem.
Ze is duidelijk jaloers, zoals een prima donna zich moet voelen als het publiek applaudisseert voor de leidende tenor in de eerste acte, nog voor ze zelf op het toneel is geweest.
Luys haalt uit zijn zak een klein ivoren fluitje met wat gaatjes. Hij brengt het naar zijn mond en laat een hard, schril doordringend geluid horen. Ester zakt in haar stoel weg en krijgt onmiddellijk krampen, terwijl haar ogen wegrollen en haar ledematen onnatuurlijk kronkelen.
“Dit is mijn uitvinding – dit magische slaapverwekkende instrument”, zegt Luys op een plechtige uitvindertoon. “En ik ben ervan overtuigd dat het mettertijd grote diensten aan het hypnotisme zal bewijzen”.
Het magische fluitje gaat van hand tot hand terwijl Luys ons uitnodigt het van alle kanten goed te bekijken. Wat er zo bijzonder van dit fluitje is en waar de vooruitgang in zit, ik zou het niet kunnen zeggen. Het is allang bekend dat elk schril, plotseling geluid gemakkelijk stuiptrekkingen kan veroorzaken bij heel nerveuze mensen. Maar Luys schrijft het blijkbaar een speciale eigenschap toe en is erg trots op zijn uitvinding.
“Als wiskundige zal u er zeker in geïnteresseerd zijn”, zegt hij tegen mij. “En het zeker extra willen bestuderen”. Bescheiden werp ik tegen dat mijn werk beperkt is tot de zuivere mathematica en het verbazingwekkende fluitje meer behoort tot de natuurkunde.
Luys neemt zijn fluitje opnieuw in de mond en er klinkt weer een schril geluid. Maar nu reageert de patiënte heel anders.
Haar ledematen verstijven, haar lichaam zet uit, haar ogen zijn half open en haar gezicht drukt een extatische gelukzaligheid uit.
“Nu is ze gekomen in het somnambule stadium”, fluistert Luys.
“Ester, mijn kindje, herken je mij?”
“Natuurlijk herken ik je (In somnambule staat gebruiken de patiënten het familiare jij en jou).
“Hoe voel je je?” vraagt Luys verder.
“Heel goed, en hoe gaat het met jou, dikke jongen.”
Het plotselinge en onverwachte antwoord doet de studenten giechelen en Luys zijn voorhoofd fronsen.
“Als ze maar geen onzin gaat praten zoals laatst”, zegt Luys angstig. “Nee, nee, dat kunnen we nu niet gebruiken, liefje”, waarschuwt hij ernstig de patiënte.
“Wees vandaag oplettend en vergeet niet dat er een dame aanwezig is. Ik zal proberen je fijne visioenen te geven.”
Hij geeft haar het ene na het andere fluitje en overtuigd haar dat het diamanten oorbellen zijn, een gouden halssnoer en spiegel.
Ester vertoont een te grote vervoering als ze de fluitjes krijgt. Ze doet alsof ze de denkbeeldige oorbellen in doet, en bewonderd zichzelf in de even denkbeeldige spiegel.
Haar mooie, levendige gelaatstrekken laten zien dat ze werkelijk geamuseerd is, zich elegant voelt en haar ijdelheid gestreeld wordt.
Dan geeft Luys haar een leeg glas en vraagt haar deze champagne op te drinken. Eerst weigert Ester maar dan drinkt ze in één teug het glas leeg, smakt met haar lippen en verklaart: “Dit is werkelijk, heel erg lek-ker.”
“Nu kan ik haar alles wat ik wil, laten geloven” zegt dr. Luys vertrouwelijk en verzekert ons “In de somnambule slaap geniet de hypnotiseur het volledige vertrouwen van het ‘subject, het is moeilijk te geloven hoe groot het vertrouwen van het subject is.”
“Ja zeker, dat is moeilijk te geloven”, stem ik met volle overtuiging in.
Daarna overtuigt Luys zijn patiënte er van dat ze in een mooie tuin wandelt.
Ze begint met het plukken van denkbeeldige rozen en raakt bedwelmd door hun toverachtige geur.
Maar dan is er een onverwachte verstoring.
De jongeling die al die tijd was gebleven maar waaraan niemand aandacht besteedde verveelde zich kennelijk en heeft besloten ons te herinneren aan zijn bestaan.
“Ze liegt, dat is geen roos; dat is een roze anjer.” Plotseling is deze boze verklaring te horen. Hij smijt de woorden in Ester’s gezicht en probeert de denkbeeldige bloem uit haar handen te trekken.
We zijn compleet in de war door wat hier gebeurd maar dokter Luys roept verrukt: “Zie je! Vlak voor je ogen gebeurt er een onverwacht, maar hoogst interessant, incident. Ik neem dat op in mijn rapportage aan de Academie.”
Het draait erop uit in de interpretatie van Luys dat onze knaap ook in het somnambule stadium is gekomen. Niet door toedoen van de hypnotiseur, maar door de trance van de gehypnotiseerde Ester.
Nu neemt hij deel aan wat er in haar hoofd afspeelt; elke hallucinatie van haar ervaart hij als realiteit alhoewel hij die in zijn hoofd iets verandert.
Er ontstaat een amusante polemiek tussen de twee ‘subjecten’.
“Dit is een margrietje, een madeliefje” verkondigt Ester wijzend naar niets.
“Zéker van niet! Dit is een Jan-en-Marietje, een wilde plant” houdt de jongen vol.
“Hij is zo groot als mijn hand”, gaat Ester verder.
“Ja, misschien, je kunt wel zeggen dat hij zo reusachtig is dat je hem als parasol kunt gebruiken”, vult de knaap haar smalend aan.
Ze proberen elkaar te overtroeven, de bedachte onzin wordt groter en groter. Het wordt ook steeds grappiger doordat de hypnotische rivalen boos worden. In beide stemmen klinkt de irritatie meer en meer door.
Uiteindelijk is het overduidelijk dat Ester niet van plan is afstand te doen van haar exclusieve recht op de aandacht van het publiek. Ze ploft in een stoel en kondigt aan te zullen zwijgen zolang de ander in de kamer is.
Als de jongen is weggebracht, wordt de presentatie voortgezet. “Nu begint het meest interessante en belangrijkste deel van de experimenten” zegt Luys. Deze experimenten moeten het effect van geneesmiddelen op hypnotische subjecten aantonen. (Actie door aanraking). Luys pakt uit een kast een ‘testfles’ gevuld met brandewijn en houdt die tegen de nek van de patiënt. Na niet meer dan een paar minuten of misschien zelfs seconden begint het wasem op de fles effect te sorteren: Ester wordt dronken. Hoe ze het doet mag God weten maar ik moet bekennen dat ze schokkend realistisch de bijbehorende verschijnselen vertoont. Alle graden van alcoholvergiftiging passeren de revue.
Haar mooie, kleine gezichtje loopt rood en lelijk aan, haar ogen worden slaperig, haar onderlip hangt en haar spraak klinkt beneveld. Een idiote lach verschijnt op haar gezicht. Tenslotte kondigen heftige krampen het braken aan. Op dit punt besluit Luys dat het tijd is het experiment te stoppen.
In een oogwenk, nog voor ze de testfles met brandewijn van haar nek hebben genomen lijkt het alsof Ester nog nooit dronken is geweest. Ze wrijft haar ogen en kijkt ons weer aan met haar gebruikelijke sluwe blik.
Maar het experiment is toch nog niet afgelopen, integendeel, een heel geheimzinnig ding gaat nu beginnen. Luys legt opnieuw een fles in Ester’s nek, maar deze is niet met brandewijn gevuld maar met gedestilleerd water. Niets anders dan gewoon gedestilleerd water.
En wat denk je? Welk effect wordt teweeg gebracht door één aanraking met deze fles die gevuld is met de gevaarlijke vloeistof die we ons hele leven al zo onachtzaam gedronken hebben?
Nog vóór de testfles met water in aanraking komt met Mademoiselle Ester’s gevoelig en smalle nekje ontstaan er op een ongekend beangstigende manier alle kenmerken van een hydrofobie. Er is geen twijfel mogelijk. Dit is precies wat Pasteur in zijn kliniek observeerde.
Ester heeft een aanval van hydrofobie met alle kenmerken van dien. Het is verschrikkelijk om aan te zien.
De aderen in haar nek zijn opgezwollen, haar lippen krampachtig samengeknepen, haar vuisten gebald, haar ogen bloeddoorlopen precies alsof ze op het punt staan uit hun kassen te springen. Na een minuut rent ze op iemand van ons toe – misschien is dit goed – op dr. Luys en…… bijt.
En wat komt daarvan….. mijn God!
Maar natuurlijk gebeurt dat niet. De testfles met het miraculeuze water wordt van haar nek gehaald en Ester verandert weer in een lief, onschuldig klein meisje.
Luys blaast in haar gezicht om haar weer helemaal te wekken. “Wat voelde je, Mademoiselle?” vraagt hij bezorgd.
“Niets, ik herinner me absoluut niets!” Ze antwoordt het ongekunsteld. Maar het is heel vreemd dat ze aldoor met stelligheid bevestigt dat ze zich absoluut niets herinnert maar dat ze toch helemaal niet verbaasd is over wat we haar, opgewonden en al discussiërend, vertellen. En wat nog gekker is. Ze heeft niet de minste belangstelling voor wat ze precies deed in dit gat in haar geheugen. Dat zou toch juist heel normaal zijn.
Als ik haar vriend was zou ik haar zeker adviseren meer belang te stellen in wat er met haar gebeurd is.
“Nou dan! Bent u tevreden over wat u gezien hebt?” vraagt dr. Luys me.
Ik besluit hem te zeggen dat naar mijn mening deze experimenten uitgevoerd zouden moeten worden onder veel strengere controle. En ze wel zo te organiseren dat de patiënt niet kan weten wat er in de testflessen zit.
“Maar hoe kan ze dat nu weten als ze slaapt? Ze ziet niets en ze begrijpt niets van wat er om haar heen gebeurt“, antwoord Luys ongeduldig.
Natuurlijk, er is niets te zeggen. Alles dat me rest is hem te bedanken en te vertrekken.
“Kom morgen. Dan zal ik u voorstellen aan een landgenote van u – een Russische vrouw. Ze is een uitstekend ‘subject’, Als u er bent zal ik een serie interessante experimenten op haar uitvoeren” belooft Luys mij als we afscheid nemen.


Sofya Niron, Paris, July 1888.

Vertaald uit het Russich naar het Engels door Joan Spicci with Ivana Cerna. ./. Vertaald uit het Engels naar het Nederlands en bewerkt door Johan Eland.

Terug naar Antiquariaat Lilith

Edgar Bérillon (1859-1949)

Terug naar de hypnosebibliotheek
©Johan Eland

Een van de mannen die onmiskenbaar een stempel drukten op de hypnosegeschiedenis is de Fransman Edgar Bérillon.
In de vorige afleveringen van Teth kwam hij al ter sprake als gastheer van de Russische Sofya Kovalevskaya. We zagen hoe Charcot en Luys zich gedroegen tegenover hun patiënten en hoe ontsteld Bérillon was over het optreden van Charcot. Logisch dus om Edgar Bérillon. ook eens Bérillon’s doen en laten te bekijken.
(1859-1948).

In 1888 wordt Bérillon benoemd als lector in de Ecole pratique van de medische faculteit in Parijs en geeft er theorielessen in hypnose. Om toch ook praktijklessen te kunnen geven sticht hij in de Rue St. André des Arts de eerste Parijse kliniek voor behandeling met hypnose en suggestie. Dit ‘Institut psycho-physiologique de Paris’ blijkt in een grote behoefte te voorzien. Jaarlijks worden er drie- tot vierduizend patiënten behandeld. Zijn statistieken tonen dat per honderd patiënten van alle leeftijden, gemiddeld zestig geheel worden genezen, twintig veel baat bij de behandeling vinden en de overige ongeneeslijk zijn. Er komen veel artsen en studenten om de nieuwe geneeskunde te bestuderen. Deze grote belangstelling noopt Bérillon zijn onderneming uit te breiden. Naast de oorspronkelijke kern, de neurologische en pedagogische polikliniek, komen er een psychologisch laboratorium, een bibliotheek een museum en een kliniek. Daarmee groeit de polikliniek uit tot een instituut waar onderzoekers belangrijke hulpbronnen ten dienste staan.
Bérillon is zeer actief in de internationale hypnosewereld. Maar liefst veertig jaar is hij algemeen secretaris van de Société d’hypnologie et de psychologie. Een organisatie die de samenwerking tussen de Franse wetenschappers en hun buitenlandse collega’s bevordert. Ook is hij oprichter lange tijd ijverig medewerker van de toonaangevende Revue de l'hypnotisme et de psychologie physiologique later omgedoopt tot de Revue de psychothérapie et de psychologie appliquée.

Van chronische ooglidontsteking tot leegloperij: Hypnose helpt!
Van Renterghem schrijft in 1898: Bérillon is een onvermoeid strijder. Men ziet hem op alle congressen voor psychiatrie, neurologie en psychologie, zoowel in Frankrijk als in ’t buitenland.
En dat is niet overdreven, hij is overal om de hypnosetherapie uit te dragen en er is geen theoretisch of praktisch aspect van de hypnose en de hypnosebeweging te bedenken waar Bérillon zich niet mee bezighoudt. Als oprichter en hoofdredacteur van de Revue de l'hypnotisme zorgt hij voor een internationaal netwerk waarin hypnotiserende artsen van elkaars ervaringen kunnen kennisnemen en erover discussiëren. Hij bezoekt menig congres om zijn hypnoseboodschap uit te dragen.
Tussen 1880 en 1914 was Bérillon inspecteur van de Franse krankzinnigengestichten.
Tijdens het ‘Congrès de l'Association francaise pour l'avancement des sciences’ in 1886 stelt Edgar Bérillon voor het eerst de vraag of hypnose kan helpen bij de opvoeding en morele vorming. Hij meent dat de hypnose benut kan worden als een 'agent de moralisation et d'education.' In 1889 organiseert Bérillon het Premier Congrès International de L'Hypnotisme Expérimental et Thérapeutique en brengt het onderwerp daar natuurlijk ook ter sprake. Veel bijval krijgt hij nog niet en zijn collega’s vinden dat hij nog maar wat meer proeven moet nemen.
Op het Tweede Internationaal congres voor hypnotisme in 1900 in Parijs vraagt Bérillon weer aandacht voor de hypnose als pedagogisch hulpmiddel en nu krijgt hij eindelijk bijval.
Het congres stelt 4 dingen vast over het gebruik van hypnose en suggestie als pedagogisch hulpmiddel.
1.Uit zorgvuldige observatie is de waarde gebleken van hypnose voor de volgende kinderziekten: incontinentie voor urine en faeces, nerveus zenuwtrekken, nachtelijke angstaanvallen, onanie, blepharitis*, functionele storingen van het zenuwstelsel.
2. Er zijn geen resultaten geboekt bij idiotisme en doofstomheid.
3. Vooral suggestie is een uitstekend hulpmiddel in de opvoeding van boosaardige en achterlijke kinderen speciaal wanneer ze gewoonten hebben als ‘liegen, lafhartigheid, wreedheid of onverbeterlijke leeglopers zijn’.4. Het suggereren moet beperkt blijven tot gevallen waarin de gewone pedagogische methoden falen en alleen medici mogen de methode gebruiken. Het is niet nodig normale kinderen te hypnotiseren want voor hen is de gewone behandeling voldoende. Alleen bij kinderen die verslaafd zijn aan diefstal of andere boosaardige of ziekelijke gewoonten hebben of lijden onder walgelijke gebreken kunnen we overwegen hen te genezen met hypnose. Dat kan volgens het congres ook als hun ouders wanhopig zijn door het falen van alle andere behandelwijzen.Tegenstanders zijn er ook. Onder aanvoering van de hoogleraar filosofie Blum opperen ze dat Bérillon gelooft dat hij met hypnose alle kinderproblemen kan oplossen en vooral dat de morele vrijheid van het kind in het gedrang komt als Bérillon zijn zin krijgt. Het is de jurist Liégeois die op het congres de bezwaren van Blum afwijst en een gloedvol betoog houdt voor de suggestie bij opvoedkundige problemen zoals voorgesteld door Edgar Bérillon:”Wie beweert dat het de bedoeling is om alle kinderen te hypnotiseren, de praktijk van het suggereren overal in te voeren of een heel opvoedingssysteem daarop te huisvesten? Wij denken alleen dat het nuttig kan zijn om in sommige gevallen de suggestie te gebruiken om verkeerde neigingen te corrigeren”aldus Liégeois.
Advocaat Dr. Leclerc ondersteund Liegeois van harte: Vooral de slotconclusie spreekt hem zeer aan en zegt, in antwoord op Blum, verrast te zijn dat juist een professor in de filosofie zich beroept op de morele vrijheid van een kind terwijl iedereen weet dat in de praktijk deze vrijheid aan alle kanten geweld aangedaan wordt. Zo bekeken kan men elke onderwijzer die een kind, dat weigert iets uit te voeren, licht bestraft, al beschuldigen dat hij de morele vrijheid van het kind aantast.

Aanvankelijk beperkt Bérillon zich tot de klinische pedagogiek. Daaronder verstaat hij de wetenschap van psychische afwijkingen bij kinderen van ziekelijke aard. Dat zijn bijvoorbeeld kleptomanie, dwangmatige onanie, nachtelijke angstaanvallen, slaapwandelen en verkeerde neigingen als nagelbijten, drang tot brandstichten en ook gebrekkige aandachtsconcentratie. Dit soort afwijkingen probeert Bérillon, als andere pedagogische methodes falen, te genezen met hypnose en suggestie.
Maar in weerwil van de uitspraken van het tweede hypnosecongres beperkt Bérillon na verloop van tijd zich niet langer tot kinderen met ziekelijke aandoeningen. Al doende breidt hij zijn werkterrein steeds meer uit en helpt hij ook steeds meer ‘normale’ kinderen. Hij werkt aan de geschiktheid tot het schoolwerk bij leerlingen die onvoldoende vorderingen maken en dreigen van school gestuurd te worden.
Hij verbetert hun geheugen, verhoogt hun aandacht en natuurlijke aanleg maar corrigeert ook verkeerde gewoonten en leert nieuwe gewoonten aan.
Zo behandelt hij duizenden kinderen, en met succes!
In het algemeen gelooft hij dat met hypnose een soort van orthopedagogiek van de ziel geschapen kan worden. Men moet volgens Bérillon de intellectuele en ethische aanleg van het kind ontwikkelen.

Nederlandse kritiek op Bérillon.
In 1899 houdt dr. Bierens de Haan in een voordracht voor een gezelschap van Utrechtse schoolhoofden zijn gehoor voor dat Bérillon fout bezig is.
De spreker denkt dat Bérillon er alleen maar op uit is om de sociale bruikbaarheid van kinderen te vergroten. Daarmee gaat hij voorbij aan de vorming van het karakter en de zedelijke verdieping meent Bierens de Haan die denkt dat dat komt doordat Bérillon niet het eeuwig leven als uitgangspunt heeft: “…Hij ontkent daarmee het doel van het leven en daarmee het doel van de opvoeding..”aldus Bierens de Haan.
Bérillon kan daardoor ook niet aan de kinderen het onderscheid duidelijk maken van “…ethische en aesthetische gevoelen ter eene en zinnelijke gevoelens ter andere kant..”

Waar Bérillon meent het karakter te hebben gevormd heeft hij het volgens Bierens de Haan alleen maar veranderd en zeker niet verdiept. Bérillon zou het kind slechts opdringen en niet openbaren dat een bepaalde handeling goed of slecht is.
Ook al is het kind minder storend voor zijn omgeving gemaakt, echt verrijkt is het dan nog niet meent Bierens de Haan.

Een ander bezwaar dat Bierens de Haan tegen de aanpak door Bérillon heeft is meer praktisch. De Fransman gebruikt uitsluitend de hypnose en suggestie, ook voor het oefenen van de aandacht. “Fout”, meent Bierens de Haan. Voor het oefenen van de aandacht is het juist heel belangrijk dat het kind leert zijn psychische kracht te vermeerderen. Het kind moet daarom zijn aandachtmechanisme verbeteren. Hypnose of suggestie doen dit niet, daar helpt alleen maar het oefenen van de aandacht.

Hypnose niet zaligmakend.
Bierens de Haan ziet voor de suggestie toch wel een taak weggelegd. :"Men kan ook wel, en dit is het eenige, naar ik zien kan, wat men in dezen door suggestie vermag, een kind in hypnose een einddoel als begeerlijk opdringen , opdat het zoo een aanleiding heeft tot oefening zijner aandacht, maar het moet toch wel opgemerkt worden, dat het resultaat dan niet van de suggestie afhankelijk zou zijn."
Hetzelfde geldt volgens hem voor het geheugen en de verstandelijke begaafdheid want die zijn afhankelijk van het concentratievermogen. Het geheugen is beter naarmate de voorstellingen aandachtiger opgenomen worden en ook de verstandelijke aanleg is sterk afhankelijk van de aandachtsconcentratie.
Bierens de Haan meent desondanks dat er genoeg werk is voor hypnose en suggestie. Hij wijst erop dat er veel afwijkingen zijn die het kind niet door eigen inspanning te boven kan komen, zoals nachtelijke angstaanvallen, incontinentie tijdens de slaap of dwanghandelingen. Ook als spoed geboden is of de bestrijding een overmatige krachtsinspanning zou vergen vindt Bierens de Haan het gebruik van hypnose en suggestie toelaatbaar. Ook moet men suggestief ingrijpen als een psychische afwijking schoolbezoek onmogelijk maakt.Bérillon: theorie & praktijk
Bérillon’s visie op de hypnose is vooral neurologisch bepaald. De bouw van de hersenen leidt bij hem tot de overtuiging dat er twee afzonderlijke persoonlijkheden bestaan en om dat te bewijzen doet hij allerlei proefnemingen.
Zo fluistert hij bij zijn proefpersoon in het ene oor een vrolijke tekst in en in het andere oor een droevige geschiedenis. Zodoende lukte het hem het gezicht twee tegenovergestelde gelaatsuitdrukkingen te laten aannemen: Enerzijds een vrolijke uitdrukking en aan de andere kant een droevig.
Bérillon ontwikkelt meerdere, onterecht vergeten, theorieën met bijbehorende therapeutische technieken. We noemen hier zijn theorie over de ziekten van de beoordeling. Eufronie is het gezonde oordeel en afronie het incomplete oordeel. Metafronie is het normale oordeel dat door het individu op een verkeerde manier gebruikt wordt. In parafronie ziet het individu niet helder en laat zich teveel leiden door zijn ambities en trekt geen lessen uit de geschiedenis.

Bérillon is een voorstander van een actieve rol door de patiënt in diens therapie. In het voorbeeld van de dwangmatige nagelbijter is dat te zien en ook in de twee psychotherapeutische procedures die hij bedacht is de zelfwerkzaamheid door de patiënt een belangrijk aandeel. Dn de verbo-auriculo-ductorische reflex is een therapie die zelfbeheersing op moeilijke momenten waarborgt.
Het is een eenvoudige, doeltreffende en actieve methode waarbij de persoon zijn eigen autosuggesties bedenkt. De aanpak lijkt op de werkwijze van Coué maar in tegenstelling tot Coué verwacht Bérillon een actieve inbreng van de patiënt.
De tweede werkwijze, de grafische psychotherapie, beoogd de heropvoeding van de aandacht door toegewijd schrijven. De methode heeft haar nut bewezen in asiels en opvoedingsinstellingen.

Hoe gaat Bérillon te werk?
Hoewel aanvankelijk een leerling van Dumontpallier verbonden aan het ziekenhuis van Pitié wordt Bérillon al snel een overtuigd aanhanger van de school van Nancy en is suggestie dus zijn gereedschap.
Om de hypnotische trance in te leiden gebruikt hij oogfixatie terwijl hij meermalen met zachte en overtuigende stem een aantal bevelen geeft. Sluit de patiënt niet de ogen dan drukt Bérillon de ogen toe en blijft herhalen dat de patiënt zal slapen
Toch gebruikt hij bij moeilijke gevallen andere middelen om de hypnotische trance op te roepen zoals een vibrerende hoofdgordel die één oog dichthoudt.

Bérillon werkt niet uitsluitend kinderen ook volwassen met aandoeningen variërend van kleptomanie, morfinisme, onanie, bedwateren en moordneigingen behandelt hij met goed gevolg.
:”Neem dit glas absinth” zegt hij tot een gehypnotiseerden patiënt, die sinds jaren zich aan misbruik van dezen drank overgeeft. Terwijl de slapende het glas wil aanvatten, vervolgt hij: ,,Het boezemt u walging in; het ruikt onaangenaam en maakt u misselijk.”De patiënt keert het hoofd af, terwijl een uitdrukking van afkeer op zijn gelaatstrekken duidelijk waarneembaar is. ,,Mocht gij in het vervolg een glas met dit leelijke vocht, hetzij opzettelijk of in gedachten, naar uw mond willen brengen, dan zal uw arm plotseling verlamd worden en gij dientengevolge geheel onmachtig om te drinken.”
Naast deze categorie patiënten komen er tal van lijders en lijderessen uit de hoogere kringen die vooral neurathenische kwalen hebben door hun weelderig leven. Zij melden zich bij Bérillon aan voor een ‘hardings- en oefenkuur’.

Bérillon’s belangrijkste werkterrein is toch de hypnotische behandeling van kinderen.
Hij is daarmee succesvol en legt zich steeds meer toe op de ‘moeilijke’ gevallen. Ook brengt men vaak hardnekkige en opgegeven gevallen bij hem ter behandeling. Zijn techniek is eenvoudig en rationeel:
Van Renterghem heeft de werkwijze van Bérillon meegemaakt en schrijft dat diens procédé zich kenmerkt zich door eenvoud en geheel berust op overreding. Dat geldt ook voor kinderen:
Het belangrijkste is volgens Bérillon om een kind te bewegen zich goedwillig te onderwerpen aan de beoogde behandeling. Personen die het kind mishagen moeten verwijderd worden en anderen op wie het kind gestelt is en de behandeling mogen bijwonen, worden verzocht zich zo rustig mogelijk te gedragen.
Om het kind in een diepe en rustige hypnose te brengen is het meestal voldoende dat de behandelaar zich naast hem zet en hem eenvoudig met zachte en overredende stam toespreekt:

”Kijk mij nu eens rustig in de oogen… Je oogleden worden moe… ze worden zwaar… ze vallen dicht… Nu krijg je zoo’n rustig loom gevoel in de armen … in de beenen… Je voelt je zoo kalm, zoo rustig, zoo heerlijk. Je voelt den slaap komen. Je kunt geen weerstand bieden aan den slaap. Je gaat slapen… Je slaapt al!”
Bérillon herhaald dit laatste een paar keer met zachte en eentonige stem.

“…Om mij nu te vrijwaren van eene wel-is-waar zeldzaam voorkomende doch mogelijke simulatie, en om het kind in een toestand van zoo diep mogelijken slaap te brengen, maak ik niet zelden gebruik
van de navolgende kunstgreep. Ik suggereer het kind dan: Slaap maar rustig door, totdat ik je zelf wakker maak! Strakjes, als ik je gewekt zal hebben door zachtjes op je oogen te blazen, dan zul je opstaan en de gansche kamer omwandelen. Maar zoodra als je dit leven (ik maak dan eenig geluid met eene stemvork, met een repetitie-horologie of iets soortgelijks) zult gehoord hebben, dan zul je weêr hier op je stoel komen zitten en diep inslapen”.
Dan doet zich het volgende treffende tooneel voor: als het kind, wakker geworden, rondwandelt of met iemand praat, houdt het dadelijk met loopen of praten op, zoodra het aangekondigd geluid zich doet hooren; het komt dan onmiddellijk naar zijn plaats terug, gaat zitten en wrijft zich de oogen. Somtijds kampt het tegen de neiging om weêr in te slapen, maar eindigt meestal met aan den slaap toe te geven…”

Om een aanwijzing te krijgen over de diepte van de slaap of om de slaap dieper te maken heeft Bérillon nog een truc: “Men kan ook beide armen in om elkaar draaiende beweging brengen, en het kind daarbij suggereeren, dat het die beweging moet blijven volhouden. In de meeste gevallen zal het met de handen automatisch blijven draaien..

Hij begint met het in wakende toestand opkrikken van de volgzaamheid van zijn jeugdige patiënt. Absolute gehoorzaamheid aan de dokter, schoolmeester of ouders als voorbereiding aan de gehoorzaamheid aan de rede. Bérillon doet dat met kortaf gegeven suggesties met een ongecompliceerde inhoud.: “Licht deze stoel op; ge kunt hem niet meer neerzetten”; of alleen: “..Sta op, loop rechts, houd op!”.Daarna probeert Bérillon zijn invloed te versterken door dezelfde bevelen in hypnose te herhalen.
Om hen van hun slechte gewoonten af te helpen suggereert Bérillon ‘bedorven en diefachtige jongens’ een verlamde arm. Die verlamming zal intreden wanneer de steelzucht nog eens mocht opkomen.

Als Dr. Bérillon een dwangmatige nagelbijter op consult krijgt, verhindert hij met kracht het nagelbijten. Hij pakt zijn handen vast, polsen op tafel:‘Bijt nu nog maar eens op je nagels, vooruit!’ ‘Ik kan het niet meer’
Zie je, kleintje, dat ik je kan verhinderen te bijten’Dan komt het grote moment in de opvoeding: de brute kracht, uitgaand van de meester, moet worden vervangen door de morele kracht, uitgaand van het kind zelf:‘Voel je? Er is een kracht die je terughoudt! Deze kracht, die kan jij net zo goed uitoefenen als ik!’De hypnotiseur vraagt het kind zijn hand op te tillen, naar zijn mond te brengen, weer op tafel te leggen.‘Zie je wel dat je het kunt.' (Dams, Kristof)=====================================================================
Schrijft Van Renterghem in 1898 vol lof over zijn collega: Bérillon is een onvermoeid strijder, In zijn autobiografie die pas in 1975 openbaar gemaakt is laat Van Renterghem weten hoe hij over de persoon Bérillon denkt:
Op reis naar het eerste hypnosecongres komt van R. zich “ …tegen 9 uur van den voormiddag naar de woning van dr. Bérillon die op zich genomen had de congresgangers aan goedkope huisvesting te helpen.: “… In de wachtkamer van het appartement, door mijn collega bewoond, waar ik een oogenblik had te toeven, alvorens hij mij kon ontvangen, viel mijn oog op een fraai ingelijst gecalligrapheerd gedicht, dat zeer ,,en vue ”boven een canapé aan den wand hing. Het bleek bij nader onderzoek een 12-regelig lofdicht te zijn op den heer des huizes, naar aanleiding eener genezing, door dezen verricht op de dichteres van deze dithyrambe, waarin sprake van het vuur, dat uit des dokters oogen straalde. Kon ik me zeer goed het enthousiasme verklaren van de dankbare jongere of oudere dame over haar wonderbare genezing, begrijpen ook haar dweepen met den wonderdoener, minder kon ik voelen voor de handeling van mijn kunstbroeder, die het gedicht in zijn wachtkamer aldus tentoonstelde. Ik vond deze manier van doen wat al te Amerikaansch, wat te veel naar reclame riekend. Zij nam mij niet in voor den heer Bérillon. Toen collega eindelijk verscheen, ,, se confondait en excuses d’avoir du si longtemps tarder!”* en hoog opgaf van zijn secretariaat, dat hem zoo ontzettend veel drukte bezorgde zeer ten nadeele van zijn uitgebreide en tijdroovende practijk, meteen hartelijk de hand drukte van den ,,illustre confrère venant de si loin”** dien hij de noodigen wierook offerde, dacht ik: Vrind, je bent me te druk, en de vergelijking die ik maakte, tusschen mijne eerste ontmoeting met den zoo bescheiden, diep eenvoudigen Dr. Liébeault en deze met den heer Bérillon, viel niet uit ten voordeele van laatstgenoemde.”

*verwarde zich in verontschuldigingen om zijn lange uitblijven!"
**verduidelijkt de van zo ver komende collega"



* Blepharitis Chronische ontsteking van de ooglidranden
Bérillon, E. 1884 La dualité cérébrale et Hypnotisme expérimental.
Bérillon, E. 1884, Hypnotisme expérimental; la dualité cérébrale et l'indépendance fonctionelle des deux hémisphères cérébraux
Bérillon, E. 1889, Premier Congrès International de L'Hypnotisme Expérimental et Thérapeutique
Bérillon E. & P. Farez et al 1902 Deuxième Congrès International de L'Hypnotisme expérimental et thérapeutique tenu à Paris 12 au 18 Août 1900
Bérillon, E. 1913, L'aphronie et les anomalies du jugement: leur traitement par la methode hypno-Pedagogique
Bérillon, E. 1947, La science de l'hypnotisme
Bierens de Haan, P. 1899, Het vraagstuk der beteekenis van hypnose en suggestie voor de opvoeding
Voordracht gehouden voor het gezelschap van hoofden van scholen in 't arrondissement Utrecht, op 30 september 1899
Bruck, M., 1901, De huidige stand van het hypnotisme, Boon’s Mag.
Crabtree, A. 1988, Animal Magnetism, early Hypnotism, and Psysical Research 1766-1925 An annotated Bibliography
Dams, Kristof , 2006 :Internet: Biografie over Belgische pedagoog Alphonse Proost,
Gauld, A. 1992, A History of hypnotism
Renier, K. 2004, Leuven Hypnose en suggestie als orthopedagogisch hulpmiddel Een literatuurstudie
Renterghem, W.A. van, 1898, Liébeault en zijne school

Terug naar Lilith's webwinkel

Mevrouw Couperus

Terug naar de hypnosebibliotheek
©Johan Eland

De schrijver en literatuurcriticus Lodewijk van Deijssel noemde Louis Couperus eens een ‘Freule’. Hij doelde daarmee op de homoseksualiteit van de schrijver. Couperus trouwde in 1891 met zijn nicht Elisabeth Baud met wie hij al sinds hun kindertijd bevriend was. Zij deelden vooral hun belangstelling voor letterkunde.
In de onlangs verschenen roman ‘Mevrouw Couperus’ fantaseert schrijfster Sophie Zijlstra hoe Elisabeth Baud als echtgenote van de grote schrijver Couperus diens homoseksualiteit besefte en beleefde.

De arme doedel
In het voorjaar van 1900 kreeg Elisabeth Couperus, 33 en bijna 10 jaar getrouwd met Couperus gezondheidsklachten. Couperus schreef aan zijn uitgever: ‘Mijn vrouw loopt iets beter, maar is erg neerslachtig en heeft melancholieke buien.’ Dankzij ’suggestie en hypnose’ van ene Dr. Bende, kwam daar na een paar maanden verbetering in, zodat de bezorgde echtgenoot zijn nichtje Constance kon laten weten dat Betty veel beter was. ‘Verbeeld je, het was geen reumatiek, maar het waren zenuwen, van louter nerfjes kon zij niet lopen, de arme doedel.
Tijdens de bezoeken aan dokter Bende ontwikkelt zich de rode draad van ontdekking en verwerking van Couperus’ homoseksualiteit.
Interessant is hoe Zijlstra zich de hypnotische behandelingen voorstelt en minstens zo opmerkelijk is dat de recencenten van ‘Mevrouw Couperus’ dat voor zoete koek slikken.
De inductie gaat in ongeveer tien minuten met als hulpmiddel een amulet. Mevrouw Couperus’ benen zijn verlamd en de dokter stelt vooral vragen. Hij wil haar zich het begin van de verlamming laten herinneren en – uniek?- laat tijdens de behandeling alles noteren door Elisabeth Couperus-Baud zijn assistent/secretaresse. Het volgende consult wordt het verslag door dokter en patiënt gelezen, besproken en door beiden geparafeerd. Interessant maar, ook voor die tijd, geen aannemelijke hypnosebehandeling. Veel meer doet het denken aan psychoanalyse maar dat is het evenmin zodat de behandelingen van Zijlstra zijn als de vleermuis: bij de muizen niet geliefd en bij de vogels niet gekend.
In haar literatuurverantwoording somt de schrijfster de boeken op die ze las van en over Couperus. Ook las ze van Sigmund Freud ‘Studies over hysterie’. In haar naschrift schrijft ze ‘om het ziektebeeld en de genezing van Elisabeth goed te begrijpen heb ik S. Freud gelezen over zijn patiënte Anna O…..”Ook heb ik de manier waarop S. Freud Anno O. behandeld heeft als uitgangspunt genomen.”
De behandeling van 21-jarige Bertha Pappenheim, zoals haar werkelijke naam luidde, vond plaats tussen 1880 en 1882. Zij werd tijdens de verzorging van haar aan tuberculose lijdende vader ziek en ontwikkelde een veelvoud van symptomen waaronder de verlamming van één kant van haar lichaam.
Dat Zijlstra iets van Freud gelezen heeft moeten we geloven maar dat ze ook las hoe Freud Anna O. behandelde lijkt een dichterlijke vrijheid: Anna O. was immers een patiënt van Freuds leermeester en collega Joseph Breuer. In In zijn verslag over Fräulein Anna O. vermeldt Breuer al direct dat zijn patiënte zeer kritisch is en daardoor ‘completely unsuggestible’. Een mededeling die de hypnotiserende artsen in de tijd van Dr. Bende weinig hoopvol gestemt moet hebben. Hun aanpak was immers vooral gebaseerd op het ‘wegsuggereren’ van de ziekte.
De verleiding om bij mevrouw Couperus allerlei overeenkomsten met Anna O. te zien is groot. Hier kunnen we volstaan met de constatering dat het ziektebeeld van Anna O. en haar omstandigheden in de verste verten niet lijken op die van Elisabeth Couperus. Zijlstra schrijft ‘In incidentele gevallen was het nodig de feiten los te laten. Dat kon omdat ik een roman schreef en geen biografie.”
Daarmee volbracht ze een huzarenstukje: een boek schrijven waarin de hypnose een belangrijke rol speelt zonder ook maar één boek erover open te slaan.
Er zijn weinig moderne romans waarin de hypnose een realistische rol speelt en het boek van Zijlstra is in dit opzicht een gemiste kans. Blijft over een onderhoudend boekje als aansporing aan hen die meer bekend zijn met de hypnose om een werkelijk realistische moderne hypnoseroman te schrijven.

Sophie Zijlstra Mevrouw Couperus
2007, Uitgeverij Contact Amsterdam/Antwerpen
1ste druk, paperback. ISBN 978 90 254 2289 9

Literatuur
Breuer, Josef & Sigmund Freud, Studies on hysterie
The International Psycho-analytical Library No.50, 1956, The Hogarth Press, London
Clark, R.W., Freud, the man and the cause, A biography
1980, Random House New York.
Schoenewolf, G., Turning points in analytic therapy, The Classic Cases
1990. Jason Aronson, London

Terug naar Lilith's webwinkel

© J.E.

Nog meer over jaloezie en hypnose

Terug naar de hypnosebibliotheek
©Johan Eland

Het toneelstuk ‘Anatole’ van Arthur Schnitzler schetst het beeld dat het publiek rond de vorige eeuwwisseling had van hypnose en welke verwachting de mensen ervan hadden. Evenals van de godsdienst verlangde men van de hypnose wonderen. Men wilde dat het noodlot ermee bedwongen kon worden.
Een van die ongewisse zaken die het noodlot kon brengen was het verloop van liefdesrelaties en was de vraag: kun je met hypnose liefdesrelaties beinvloeden? Kun je iemand geweldloos dwingen, en toch vrijwillig, naar jouw pijpen te dansen? Het is een tegenstelling in zichzelf waarvan menigeen meende dat die met hypnose overbrugd kon worden.
Gaat het om ordinaire afgunst of simpel de angst om een blauwtje te lopen? Gaat het om het voorkomen of stillen van liefdesverdriet of het ontlopen de maatschappelijke afwijzing? Het zijn een paar van de ongewisse wendingen van het lot waarin als een rode draad de jaloezie loopt.

Niet alleen Arthur Schnitzler schreef over jaloezie. Tal van schrijvers gebruikten rond de vorige eeuwwisseling dit thema. Ook Nederlandse schrijvers lieten zich niet onbetuigd en schreven stukjes prachting proza.Vooral Louis Couperus kon er wat van.
In zijn ‘Extaze’ (Extaze. Een boek van geluk 1892) last hij een scène in over jaloezie. Hij voert een vrouw op die tijdens het diner een poos naar Cecile en Quaerts heeft zitten staren. Als Cecile hoort dat het Mevrouw Hijdrecht is, de maitresse van Quaerts, is ze ontsteld. Op slag is de broze, tedere zeepbel om hen gebarsten. Ze vraagt zich af of hij ook met haar had gesproken over cirkels van sympathie. Ze kijkt naar de vrouw maar wordt vervolgens door Quaerts magnetisch gedwongen hem aan te kijken.

Ook in Couperus’ roman “Noodlot” (1890) speelt de jaloezie een belangrijk rol:
Bertie klopt na omzwervingen berooid bij zijn oude vriend Frank aan. Deze neemt hem gastvrij in huis en laat hem op zijn kosten een lui leventje vol luxe leiden. Bertie ziet dat alles bedreigd als Frank verliefd wordt op Eve. Bertie suggereert Eve dat Frank misschien nog gevoelens koestert voor een vrouw uit diens verleden. De suggestie slaat aan en evenals Anatole gaat Eve op zoek naar de absolute zekerheid:

- “ Je verbergt iets? Wat dan?
- De naam van hun vriend, van Bertie, rees op haar op de lippen, maar…..zodra zij aan Bertie dacht, was het een vaagheid, een onbeslistheid in haar, als wist ze niet hoe en wat, en nooit herinnerde zij zich duidelijk wat Bertie gezegd had. Het was steeds of Bertie om haar heen een tovercirkel van stilzwijgen had getrokken, waarbinnen het haar onmogelijk was zijn naam te noemen.”
- “ Wat? Wat? Herhaalde ze zoekend. O. ik weet het niet! Als ik het wist….! Maar je verbergt me iets! En denkelijk verberg je me iets… over haar, over die vrouw!
- - Maar die vrouw, zeg ik je…
- Neen, neen, ging zij voort, door haar opstrevende trots gesterkt in haar idée fixe. Ik weet het wel: jullie tellen dat niet; <> zeggen jullie, en daarom noemen jullie niets wat ik wel iets noem. En daarom zeg ik ook: er is iets, iets dat je me verbergt, me verbergt Frank…
- Maar Eve, ik zweer je…
- Zweer het niet, Frank, want dat zou slecht zijn! Krijst zij …”

“Het Heilige Weten’ (1903)
Heel belangrijk in het werk van Couperus zijn de familiebanden. Mathilde in ‘Het heilige weten’ kon daarover meepraten: “….Zij was een gezonde, oppervlakkige, even ijdele, heel jonge vrouw, met een beetje vulgaire aspiraties, en zij leed in haar omgeving, omdat zij wèl behoefte had aan gezonde en oppervlakkige sympathie. Zij zou gelukkig
geweest zijn in een eenvoudig, zeer vleselijk en zeer materieel huwelijksleven, met veel geld, veel genot, kinderen om zich heen, en dan zou zij trots gelachen hebben, en goed zijn geweest, voor zover zij kon
Nu voelde zij zich, behalve fyziek, nauwelijks de vrouw van haar man, en trots haar kinderen, nauwelijks opgenomen in zijn familie, en nauwelijks geduld in hun huis. En zij gaf wrokkende de schuld aan hen allen, menende, dat zij niet lief voor haar waren, en zij begreep niet, dat wat haar scheidde van hen allen, onoverkomelijk was een gemis aan fluïde, aan samenstemming, aan harmonie, sympathie, omdat zij niets had wat hen ging tegemoet en zij niets hadden, dat haar ging tegemoet, omdat de stromen van haar ziel en de hunne elkaar nooit bereikten, maar vloeiden in tweeërlei richting, dat alles wat zij begrepen in elkaar ook zonder woorden, zij niet begreep, ook al ware het haar in woorden verklaard, - omdat zij hen allen zag ziek, gek, egoïst en nerveus, omdat zij háár zagen oppervlakkig, vulgair. Het was een antipathie van bloed en van ziel : schuld had niemand, en ook dàt begreep zij niet…..”

Mathildes man, Addy, leeft in deze twee werelden. Enerzijds geeft hij gehoor aan de drang om zijn familie-leden, de familie, te redden en probeert de zieken te genezen met zijn hypnotische behandelingen anderzijds is er de huwelijksband met Mathilde.
Zij beklaagt zich er over te moeten leven in een gekkenhuis en meent dat dát nog wel uit te houden zou zijn: “als zij Addy maar helemaal had gehad…Als zij hem maar helemaal vond, meende zij plotseling, en plotseling kwam het tot haar, dat zij hem wel had… maar niet helemaal….niet helemaal….Hij ontsnapte haar als ten dele….Er was liefde tussen hen….er waren de kinderen tussen hen…er waren de banden van sympathie, sympathieën der lichamen bijna….Zij voelde in zijn armen zich gelukkig, hij zich gelukkig in haar armen---maar verder, verder ontsnapte hij haar….Iets van zijn innerlijkste wezen, iets van zijn ziel, de ziel van zijn ziel ontsnapte haar……” .

De jaloezie knaagt aan Mathilde. Ze piekert over af wat er is tussen haar man Addy en zijn patiënten die hij behandelt met hypnose: “O, was het niet vreeslijk, was het niet vreeslijk! Nu zat zij hier de hele dag en haar man alleen had zij des avonds, had zij des nachts, als was zij goed alleen daarvoor. Het stuitte haar tegen, en plotseling, intuïtief, voelde zij heel scherp haar ijverzucht op Addy’s lange gesprekken met Marietje… Wat had hij zo lang te spreken met haar…. O, hij moest haar niet zo verwaarlozen, en hij moest haar niet alleen goed genoeg vinden daarvoor…Hij moest óók met haar spreken, lang, innig, vreemd, de ogen in de ogen, als sprak hij met Marietje…Waarom sprak hij zo niet met haar, zijn vrouw…Wat waren die gesprekken…Wat hadden zij tussen elkaar te spreken…Het was niet alleen over ziek zijn, en medicamenten, en zelfs niet alleen over hypnose…: hiervan was zij overtuigd…Tussen hen beiden bestonden geheime dingen, waarover zij spraken…dingen, die zij beiden wisten alleen……” .

Intimiteit van hypnotische behandeling
In het “Het Heilige Weten”, is een belangrijk thema de intimiteit van de hypnosebehandeling. Couperus beschrijft hoe die intimiteit jaloezie teweeg brengt bij Addy’s vrouw Mathilde al hij zijn nichtje Marietje hypnotisch behandelt
Zij volgt, gezeten in een kast, door een kier in de wand nauwlettend de hypnosebehandeling:

“In die kasten borg men kleren, die men niet iedere dag gebruikte. In het kabinet nu, sloot zij zacht de deur, en hield in haar hand de sleutels: mocht zij er overvallen worden, dan zou zij rustig-weg de grote kast openen… Maar intussen luisterde zij aan het beschot. En zij hoorde de stemmen van haar man en van Marietje, als klinkende door een afstand en verhindering heen.
- Hoe heb je geslapen, Marietje…?
- Ik heb niet geslapen.
- Wat was er dan weer…?
- De hele nacht heb ik suizen in mijn oor gehoord…Het bruiste, bruiste als een zee….Ik heb willen opstaan, ik heb naar beneden willen komen….naar tante, maar ik was bang – en wilde ook niet storen….Het waren net golven…Ik heb de hele nacht niet geslapen…En dan droom ik, dan droom ik, wakende…Allerlei dingen, als visioenen, schieten dan voor me weg…De nacht duurt dan zo lang, zo eindeloos lang…En nu voelde ik mij zo moe en vooral zo moedeloos. Ik zal wel nooit meer beter worden.
- Jawel….
- Neen, Addy. Ik ben altijd ziek geweest.
- Je moet nu eens rustig gaan slapen.
- Ik zal niet kunnen.
- Jawel. Ga hier liggen op de divan….Ik zal de kamer donker maken.
- O, Addy…
- Wat is er, Marietje…..?
- Weet je wat ik zou wensen…
- Wat dan…?
- Ik zou wensen, dat, als je me in slaap maakte, zo als je gisteren, zo als je eergisteren hebt gedaan….Ik niet meer wakker werd…ik insliep voor altijd. Ik zou wensen, dat je stem me zou wiegen in slaap, voor altijd, voor altijd.
- En waarom wil je niet langer leven….Je bent jong en je zal beter worden….
- Zeg mij, wat heb ik …
- Denk daar niet over….
- Mijn lichaam is ziek, maar is mijn ziel ook niet ziek…
- Denk daar niet over, en ga nu liggen….Wees stil…Geef mij je hand….Stil, nu zal de slaap komen, de rustige slaap….De oogleden vallen toe….Zwaarder en zwaarder worden de oogleden….De oogleden vallen toe….. Zwaarder en zwaarder worden de oogleden ; je kan ze niet meer oplichten….Het gehele lichaam wordt zwaar, zwaarder en zwaarder van de slaap, de rustige slaap, die komt….
Ademloos, aan het beschot, bleef luisteren Mathilde. Nu bleef het stil in de kamer van Marietje; Mathilde hoorde niet meer Addy’s wiegende stem, oproepen de slaap, de betovering van de rustige slaap. En plotseling, in haar luistering, werd zij bang, werd zij bang, Mathilde, werd zij bang voor dingen, die zij niet begreep, werd zij bang….…”

De tegenhanger van het verlangen iemand verliefd te maken is de wens een ongelukkige liefde maar zo snel mogelijk te vergeten. Daarover lezen we in ‘Inwijding’ van Marcellus Emants waarin de ‘hypnotizeur’ Dr. De Groot voorkomt die “de liefde uit je hoofd kan weghypnotizere”. “Alsof ze plotseling een flinke daad moest doen, greep Tonia haar glas aan, ledigde 't in één teug, zette 't voor Theodoor neer, opdat hij 't weer zou vullen en sprak met harder geluid en strakker gelaat: 'Zo zie je. In de liefde zit 't 'm ook al niet. Maar wie weet wat die vent uithaalt, as jij d'r nie bij ben.' 'Trek jij weer partij voor de vrouw? Wat weet je nu van Japie af? Niets. 'k Geloof, dat in jou oge niet één man deuge kan.' 'Waar is 't, dat ik d'r niet één vertrouw.' 'Je bent allemachtig vrindelik!' 'O, jou vertrouw ik 't allerminst!' Dat was Theodoor te kras. 'Zeg 'ns... wat moet dat? Wou je standjes make? Me dunkt; dat je geen enkele rede hebt om mij te verdenken of te beledige!' 'Ik verdenk je niet en ik beledig je niet; maar ik vertrouw je evenmin.' Theodoor begreep in de verste verte niet, wat er in haar omging en wat ze bedoelde. Hij hoorde in haar verklaring slechts onzin en suste, door de Champagne sentiementeel geworden, maar overmoedig tevens: 'Je zal me wel lere vertrouwe... en wie weet, of je dan nog niet verliefd op me wordt ook.' Een kort lachje, dat Theodoor vals in de oren klonk, schoot met een schokje uit haar mond. 'Wel zeker! 'k Zal gek zijn.' 'Wat gek? Je bent vroeger al 'ns verliefd geweest. Waarom zou je 't niet nog eens kunne worde?' Schuin hem aankijkend met een haast minachtende blik trok Tonia zwijgend schouders en wenkbrauwen in de hoogte. 'Nu... waarom? Geef antwoord. Waarom zou je niet nog eens verliefd kunne worde?' 'Wou je dat wete?' 'Natuurlik! Anders zou ik 't niet vrage.' Weer dronk ze, zette het glas neer, keerde zich vierkant naar hem toe, keek hem bijna verwoed in de ogen, rondde de lippen dreigend en sprak: 'Omdat 'k d'r dan wel raad op zou wete!... Dat van vroeger... dat was kinderspel en anders niks.' Theodoor voelde een felle nieuwsgierigheid zijn zenuwen trillend strekken. 'Zo... en... wat zou je doen?' Langzaam draait zij het hoofd weer af, de ogen opwendend naar de zoldering, alleen ziende het dwingende denkbeeld in haar brein. 'As 't ernst werd?.. Wat ik dan zou doen?.. Dan ging ik dadelik weer naar Dokter de Groot.' Het antwoord heeft voor Theodoor iets verbijsterends. 'Dokter de Groot?... De hypnotiezeur?... Waarom?... Denk je, dat die man de liefde uit je hoofd kan weghypnotiezere?' De boos opeengeklemde lippen laten geen geluid meer door en onder die zwijging zweeft diep in Theodoors ziel een van die vermoedens omhoog, welke met steviger zekerheid zich opdringen dan het sterkst gestaafde weten en toch door het verstand uit bloheid niet worden aanvaard. Ze heeft 'weer' gezegd... ze heeft zich door de Groot dus al eens laten behandelen... dat is om zijnentwil geweest. Het duizelt hem, zo heftig wordt eensklaps in zijn denken de strijd tussen zijn opdringend geloof en zijn vrezende twijfel. Hij durft niet verder vorsen, want ijdel klinkt hem zelf de nog onuitgesproken vraag en bang is hij voor zijn dwaas fieguur, als ze lachend 'neen' zou zeggen; hij durft ook niet te zwijgen, want dom lijkt 't hem deze gelegenheid voorbij te laten gaan en hij ducht zijn berouw als zij voortgaat die kerel zijn kunsten te laten proberen. Je kunt niet weten... je kunt niet weten... hij moet er toch achter komen, waarop ze heeft gedoeld. 'Waarom geef je me geen antwoord? Ik vraag, of je gelooft, dat de Groot 'n verliefd mens weer onverschillig kan make?' Ze antwoordt met het neuriën van de Habanera uit Carmen.
'Asjeblieft... zing niet als ik je iets vraag. Dat kan 'k niet vele. Zeg me, of jij gelooft, dat de Groot 'n verliefd mens weer onverschillig kan make.' 'Ik geloof 't niet... Ik weet 't.' 'Dus... jij hebt je al door 'm late behandele.' Snel glijdt haar blik onderzoekend over Theodoor heen. 't Is, of zij vermoedt, dat hij haar doorgrondt en of zij fluks wil zien, wat daarbij in hem omgaat. Dan zegt ze weifelend, als iemand, die zich afvraagt: waar zal dit alles op uitlopen: 'Zeker... Vin je dat zo vreemd?' 'Vreemd?... Misschien... 't Hangt er van af... wanneer 't is gebeurd en... voor wie?' Een zwak tergend lachje verdiept even de kuiltjes in haar wangen, zwindt terstond weer en haar stem klinkt vast en helder als ze hem tegenwerpt: 'Zo vraag je de boere de kunst af... Dat zou jij nou wel 's wille wete, hè?... Voor jou niet, hoor! Haal jij je maar niks in je hoofd., De verzekering treft hem als een belediging. >
'Spreek ik van me zelf? Waarom haal je mij d'r bij? Je zegt, dat je vroeger al 's verliefd bent geweest... dat kinderspel.. .
. Daar past zo'n grap immers uitstekend bij. Zeg me nu alleen maar wie 't was, die je toen door zo'n kwakzalver uit je hoofd en je hart hebt late weg-bonzjoere.' 'Je kan lang wachte, nieuwsgierig Aagie! 't Gaat je niks an. Vertel jij me maar 's, of je zuster in de kerk 'n mooi toilet an had? Was z' in 't wit en ware d'r veel mense?' 'Dat zal 'k je allemaal vertelle, als jij me eerst zegt voor wie je naar die hypnotiezeur bent geweest.' Op nieuw lacht ze tergend: 'Ha, ha!' ...zingt dan: 'Dat zeg ik niet; dat zeg ik niet; dat zeg ik lekker, lekker niet!' ... neemt haar glas weer op en stoot het tegen 't zijne. 'Daar ga je nog 's, hoor!... Santjes!' 'Zeg me dan ten minste, of 't gelukt is.' 'Prachtig gelukt... opperbest! Drink ondertussen 's uit, dan haal 'k 'n andere fles.' Ze wil opstaan; maar Theodoor houdt haar terug. 'Ben je dwaas? Denk ie, dat ik me bezatte wil?' 'Wat bezatte? Ben jij student geweest? Je kan d'r best tege.' 'Nee, nee, nee!' ''n Halfie dan. 'k Heb juist nog twee halfies legge.' Een geniepig plannetje schemert in hem op. 'Nu... in Godsnaam... haal dan je halfie maar. Omdat jij 't ben.' 'Zeg liever, omdat jij nou toch eenmaal an 't pimpele ben.' 'Ook goed. Gooi de schuld maar op mij.' Het halfje wordt gehaald, door Tonia zelf geopend en een poos spreken ze weer over de trouwerij, moet hij haar vertellen wat het menu is geweest van die morgen. Dan brengt hij zijn eigen glas aan haar lippen, laat haar drinken en fluistert haar flemend iets in het oor. Ze lacht even, haast beschaamd, zegt: 'Gekke jonge... kom dan maar.' ... en gaat hem voor naar de blauwe kamer. Weer zitten ze op de kanapee. Tonia's rechterhand rust op Theodoors linker en met de andere aait hij zacht haar blanke, fluwelige huid. Op de tafel vóór hen staan de half-lege Champagne-bekers, waarin nog heel fijne gasbelletjes opstijgen, broze snoertjes doorzichtige kralen gelijk.
Met een dromerig lachje om de half-open mond hebben ze er een poosje, in zwijgend gesoes verdiept, naar gestaard; dan nemen zij ze op en drinken ze leeg;
Theodoor het zijne in een enkele slok, Tonia het hare langzaam, genietend van kleine, slorpende teugjes. Nu legt zij de handen achter om haar nek ineen en laat haar hoofd loom neer zijgen tegen de rug van de kanapee. Zich neervlijend in het hoekje
van blanke arm en roze wang drukt Theodoor zijn lippen genietend op haar gelaat, schuift zijn hand om haar middel heen, klemt haar innig tegen zich aan. En hij lispt: 'Wat ben je toch 'n wonderlik wezentje. Als ik je dat geheim niet slim ontfutseld had op 't moment, dat j' er 't minst op verdacht was, dan zou je me nooit gezegd hebbe, dat je van me houdt.' Mat klink het antwoord, als van iemand, die, in gepeins verzonken, maar half weet wat ie zegt. 'Natuurlik niet... nooit... Akelig, dat je 't weet.' 'Maar waarom, kind, waarom? Ben je dan nu niet gelukkig?' 'Voor 't ogenblik...' 'Wat? Voor 't ogenblik?... Geloof je dan toch, dat ik j' in de steek zal late? Hoe kan je zo iets van me denke? Ben 'k dan niet dol blij, dat ik je heb?' 'Voor 't ogenblik.' 'Nee, snoes, nee! Zo mag je niet spreke! Ik vind 't zo heerlik, dat 't die malle hypnotiezeur niet gelukt is je helemaal onverschillig te make. Vin jij dat nu zelf ook niet?' 'Ik?.. Ik vin 't... eng.' 'Heb ik nu ooit...! Wil je me alles weer vergalle?' Strakker zich opstrekkend sluit ze de mond krachtiger toe, knikt met het hoofd en zegt harder: 'As 'k 't maar deur had gezet, dan zou je 's gezien hebbe!'
Homosexuelen hadden aan het begin van de vorige eeuw verre van gemakkelijk. Maatschappelijke afwijzing van hun geaardheid maakte hun leven zwaar. Niet zelden hing hen behalve minachting ook gevangenisstraf boven het hoofd. Geen wonder dat de wens ontstond deze mensen te ‘genezen’.
Hypnotiserende artsen als Schrenck Notzing en Krafft Ebing wilden daaraan hun steentje bijdragen. Soms met succes maar meestal met twijfelachtige uitkomst.
Het is een mogelijkheid die E.M. Forster in 1914 gebruikt in zijn roman 'Maurice’. Hierin beschrijft hij de erotische verhouding van twee mannelijke studenten in Cambridge. Een van de jongens zoekt in zijn wanhoop contact met een hypnotiserende arts om hem af te helpen van zijn homoseksualiteit.
In Nederland pleiten Jhr. Schorer, de schrijver/arts A. Aletrino en de arts S.L.A.M. Römer voor meer begrip en rechten voor de homoseksuelen.
En hoe hard dat nodig was ondervond Foster. Hij gaf de roman het motto mee 'Opgedragen aan een gelukkiger jaar'. Maar dat gelukkiger jaar heeft hijzelf niet mogen beleven. Zijn boek werd in Engeland direct verboden. Pas na zijn dood werden de strafwetten tegen homoseksuelen verzacht en kon zijn 'Maurice' gepubliceerd worden. Dat was pas in 1971 en het zou tot 1988 duren voordat er een Nederlandse vertaling in de winkels kwam.

Een opmerkelijk overeenkomst met de toepassing van hypnose door Emants vinden we bij een vriend van Couperus de schrijver en journalist Maurits Wagenvoort. Zijn roman ‘Het koffiehuis met de roode buischjes roman uit het Italiaansche kunstenaarsleven’ (1916) speelt in homosexuele kringen.Er komt een scene in voor waarin Anselmo de Anelmis, een homoseksueel, de hoer Guilietta die hem hopeloos aanbidt onder hypnose brengt om zijn naam uit haar geheugen te wissen, zodat Anselmo's mede-avenirist, de adellijke Adolfo di Brusa die op zijn beurt weer smoorlijk verliefd is op Guilietta, een eerlijke kans krijgt haar uit het slijk van de goot omhoog te tillen

Hypnose kan ook een vriendschap op de proef stellen. Een voorbeeld daarvan vinden we bij Frits Lapidoth in zijn verhaal Verboden Suggesties.
Tijdgenoot Lodewijk van Deyssel vond het verhaal maar niks. Hij schreef erover in november 1890):

Verboden Suggesties.
“…Dit verhaal begint met de volgende zonderlinge beeldspraak, die den lezer aan soortgelijke verschijnselen in de gedichten van denzelfden schrijver herinneren. De heer Lapidoth wil duidelijk maken hoe twee zeer verschillende menschen door vriendschap verbonden waren, en schrijft:

“….‘Gelijk de slingerplant den steenen gebiedpaal èn den wuivenden wilg, daarnaast, met hare frissche, groene loten omstrengelt, zoodat beide versierd worden met hare blauwe bloemen, zóó had eene innige genegenheid mij, den determinist, met hechter banden dan die der maagschap, verbonden aan Boreel, den ietwat dweepzieken dichter.’
Het in dit verhaal, op onderhoudende, maar noch schalksche noch gevoelvolle, wijze medegedeelde geval is dat van een hypnotiseerend geneesheer, die de aanstaande bruid van zijn boezemvriend door deze nieuwe methode van een hevige zenuwziekte zal genezen. Zonder dat hij daaraan ook maar in 't minst schuld heeft, raakt de jonge dame door den dagelijkschen omgang verliefd op den dokter en hare vorige liefde verdwijnt. Nu veronderstelt de vriend dat de dokter, van zijne psychische geneeskracht misbruik makend, gedurende den hypnotischen slaap zijne patiente gesuggereerd heeft, hem te gaan beminnen in plaats van haar aanstaande. Een ontknooping of oplossing besluit verder het verhaal niet. Dit behoefde ook niet, daar het den auteur alleen te doen was om een geval van verboden suggesties te beschrijven. Het is: op novellistische wijze een curieus wetenschappelijk geval verteld, het is gevulgariseerde wetenschap en behoort tot de anekdoten van het hypnotisme…”.

Over de magneetsteen (steen Magnes), de oudste voorvader van de hypnose, schreef van Jacob van Maerlant: in zijn Der naturen bloeme (ca. 1266). Daarin geeft hij de jaloerse man die vreest dat ‘sijn wijf met andren spele’ een tip: Leg een magneetsteen onder haar bed. Heeft zij reine gedachten dan zal ze je omarmen. Is ze je ontrouw dan zal ze ‘neder vanden bedde vallen’:
Magnes die es sonder waenalse .i. isermal ghedan.Sine nature es sulc ghemecketdat hi iser na hem trecket,eist datter gheen seil steen ne si;mar esser die seilsteen biso segghemen dat hijs niet ne doet.
Ter toverien es hi goet,ende oec hevet hi ene crachtdiemen over wonder acht.Want wie hem dies ontsiet te veledat sijn wijf met andren spele,hi sal legghen dien magnetonder hare hovet onghelet,also slapende leghet sachte.Es soe van reinen ghedachteso sal slapende als ende alsharen man nemende omden hals.Die onghetrouwe sal met allenneder vanden bedde vallen. Dese steen die maket den vredetusschen man ende vrouwen mede.Overigens heeft van Maerlant opmerkelijk emancipatoirische standpunten over de man-vrouw verhouding:
"Martijn, hine es niet vroet,
Die mi tiet, dat hi mesdoet,
Kent hi vrome of scade
Ic sie die see, ic sie die vloet,
Ic setterse willens in den voet
Bi enen dommen rade:
Wien maghics draghen evelmoet,
Of mi die stroom metter spoet
Draghet in den ghewade? Of ic quaet kenne ende goet
Ende ic mi veinse verwoet,
Men salt claghen spade, Dat ic mi verlade Sulc tiet der vrouwen upsien, Dat sie hem dat herte ontien Alse die steen die naelde,
Hi dinct mi mesdoen in dien, Wilde hi der waerheit ghien, Dat hi daer toe taelde Wat moghens vrouwen, dat manne plien macht? So naeuwe om hare scoonheit spien? naeuwe? Wies diese daer toe haelde? die claghere te tide vlien, Sone mochtem niet messchien, Ende hi den sin verstaelde, Eer hem therte daelde
Vrouwen sijn van nature goet;
Si slachten den wine enter gloet,
Menigeen beticht de vrouwen ervan met haar kijken
de mannenharten naar zich toe te trekken
zoals de steen doet met de kompasnaald

Men noodzaakt mij deze misvatting nader te bespreken
voor wie de waarheid weten wil
waarnaar hij taalt

Wat doen de vrouwen dat mannen gewoon zijn om te doen
zo nauwkeurig haar schoonheid te beloeren
Wie heeft ze daartoe overgehaald?

De klagers kunnen beter nu op de vlucht gaan
Voordat het slecht met ze afloopt
en wijzer worden voordat hun hart spreekt
Vrouwen zijn van nature goed
ze aarden naar wijn en gloed
die de wereld doen verwarmen
Zij die zich de wijn te goed laten smaken
en zich erdoor onder de voet laten lopen
kunnen haar niet verdragen
doet
Ende te naer den viere set den voet,
Hine cans niet gheliden Die de wereld verbliden
Die des wijns te vele in.


Arthur Schnitzler Wenen,15.5.1862 - Wenen 21.10.1931.
Evenals zijn vader studeerde Arthur Schnitzler tussen 1871 tot 1879 aan het Akademische Gymnasium en later medicijnen en promoveerde in 1885. Hij werkte mee aan het tijdschrift 'Internationale Klinische Rundschau'.Hij Arthur Schnitzler (ca. 1878) interesseerde zich voor psychologie en als tweede arts bij de psychiater Theodor Meynert greep hij de gelegenheid aan zich bezig te houden met experimente hypnose en suggestibiliteit. Aansluitend was hij tweede arts in het Wiener Allgemeinen Krankenhaus en later werkte hij als assistent van zijn vader in diens kliniek. Hij schreef veel proza en toneelstukken die veelal psychoanalytisch gekleurd warenen de aandacht trokken van Sigmund Freud. Minder bekend zijn Schnitzlers tijdschrift artikelen over het gebruik van hypnose in de artsenpraktijk
.






























Literatuur
Couperus, Louis, Noodlot, 1890, Amsterdam, Uitgevers-Maatschappij “Elseviers”.
Couperus, Louis, Extaze. Een boek van geluk, 1892, Amsterdam, L.J. Veen.
Couperus, Louis, De boeken der kleine zielen. Zielenschemering, 1902, Amsterdam, L.J. Veen.
Couperus, Louis, De boeken der kleine zielen. Het heilige weten, 1903, Amsterdam, L.J. Veen.
Dyessel, Lodewijk van over ‘Moderne Problemen. Novellen door Frits Lapidoth’ in De Gids nov. 1890
Emants, Marcellus, ‘ Inwijding.’
1901, Den Haag, Haagsche boekhandel- en uitgevers-maatschappij.
Forster, E.M., ‘Maurice ‘
1978, 2e druk Amsterdam, Athenaeum-Polak & Van Gennep, Vertaald door Theo Kars.
Lapidoth, Frits “…..”Moderne Problemen. Novellen door Frits Lapidoth’.
1890, Leiden, S.C. van Doesburgh, 2 dln.
Maerlant, Jacob van, Het boek der natuur
1995, 2e verbeterde druk, Amsterdam, Querido samenst. en vert. [uit het Middelnederlands]: Peter Burger ; [red.: F.P. van Oostrom et al.]
Schnitzler, Arthur, ‘De vraag aan het noodlot’,
in ‘Anatole Mondain minnespel’ Vertaling van J. Clant van der Mijll Piepers, J.M. Meulenhoff, 1919)
Wagenvoort, Maurits, 'Koffiehuis met de Roode Buisjes.
Eerst verschenen in het tijdschrift ‘Groot-Nederland’, 1916/1

* Couperus bedoelde waarschijnlijk dokter C.L. Bense (1864-1940). Deze voormalige KNIL-arts vestigde zich in 1895 in Den Haag als algemeen arts en bleef dat tot 1935. Na zijn pensionering schreef hij een boekje met de titel “Herinneringen uit de jaren die voorbij gingen (1888-1938)”.

© Johan Eland. Terug naar Antiquariaat Lilith

Waar komt de naam 'Lilith' vandaan?

Terug naar Antiquariaat Lilith

De schrale troost van de wellust Door Mieske van Eck.
De Nederlandse schrijver Marcellus Emants (1848-1923) weet in 1879 wel wie hij moet aanklagen. In zijn gedicht Lilith wijst hij onomwonden God aan als de veroorzaker van het lijden van de mens.
Het is jammer dat dit 'gedicht in drie zangen' nu nauwelijks nog gelezen wordt, want met zijn beeldende taal en vooral door zijn visie is het een van de hoogtepunten van de Nederlandse literatuur. In Emants tijd trok het aandacht genoeg, onder meer van de jonge Willem Kloos en de oude A.J. Alberdingk Thijm. Kloos roept na lezing van Lilith Emants uit tot de Johannes de Doper van de nieuwe literatuur. De rooms-katholieke Thijm probeert Emants de tanden uit te trekken door in een speciale brochure diens talent te
prijzen, maar tegelijkertijd te waarschuwen dat de lezer diens 'onvruchtbare melancholie' niet ernstig moet nemen. Het gaat de ongelovige Emants niet echt om het herschrijven van het scheppingsverhaal, maar om het rechtzetten van wat hij een verkeerde kijk van de kerk op de mens vindt. Op het apocriefe bijbelverhaal over de oermoeder Lilith baseert hij zijn eigen levensvisie. Hij schept een nieuwe mythe over God die Lilith --de verpersoonlijking van de wellust-- wakker kust en haar een plaats naast hem op de troon belooft.
Maar nadat God zijn lust heeft bevredigd en Adam bij Lilith heeft verwekt, verstoot hij haar. Lilith wil nu alleen nog maar terugkeren naar haar schuldloze slaap. Maar de kus van God kan niet ongedaan gemaakt worden. Dat wekt bij Lilith de wanhoopskreet: "Wee driewerf wee, dat Lilith moest ontwaken!" Lilith, die in andere mythen ook wel vereenzelvigd wordt met de slang uit het paradijs, roept haar zusters te hulp: heerszucht, hebzucht, honger en dorst. Om zich te wreken, wekt Lilith bij Adam de wellust. God kan de ongelukkige Adam alleen tegemoet komen door Lilith te vragen om nog een paring. Hij belooft haar daarvoor eerherstel. Lilith weigert verontwaardigd de troon, maar eist dat de tweede mens naar haar evenbeeld geschapen zal worden. Zo krijgt Adam zijn Eva. Maar Lilith en haar zusters brengen Eva tot jaloezie en Adam tot ontrouw. Dan komt Lilith uit liefde voor haar dochter tot inkeer, maar de boze zusters laten zich niet intomen. Lilith kan hen niet tegen-houden en ziet daarop af van haar
macht. Zij wil voortaan alleen nog het lot van de mens verzachten door hem 'schaarse momenten van liefdesbegoocheling' te schenken. "Mij blijve alleen de kracht met schoonen waan "Des menschen blik een pooze te begoochlen "En hem te doen gelooven in 't geluk. - Zo is het volgens Emants de wellust die de mens ongelukkig maakt doch ook troost schenkt. Maar die schrale troost weegt volgens hem nooit op tegen het lijden.
Terug naar Antiquariaat Lilith
Psychoanalytische bibliotheek te koop
Ons antiquariaat groeit uit zijn voegen. We hebben van bijna alle onderdelen van de gedragswetenschappen een mooie collectie opgebouwd maar ruimtegebrek dwingt ons pas op de plaats te maken. En eerlijk gezegd is het ook om onze hartewens, verder specialiseren in de hypnose, te verwezenlijken. Om daarvoor ruimte te maken stoten we een paar grote samenhangende collecties af. Eén daarvan is een prachtige verzameling ‘psycho-analyse’.
Voor een particuliere liefhebber of vakorganisatie een unieke kans een magnifieke psycho-analytische bibliotheek te bemachtigen. De collectie bestaat uit 817 titels van boeken en brochures waaronder tientallen uitgaven van de Internationale Psychoanalytische Verlag (IPV) en eerste drukken in originele staat van onder meer K. Abraham, M. Bonaparte, S. Ferenczi, S. Freud, A. Freud, O. Rank, Th. Reik, W. Reich en W. Stekel.
Daarnaast zijn er tientallen nummers van psychoanalytische tijdschriften van vóór 1940 met belangrijke artikelen die nooit in boekvorm verschenen zijn.
Een nagenoeg complete reeks van de Psychoanalytische Almanach mag zeker niet ongenoemd blijven. Naast de Freudiaanse school zijn er ook belangrijke werken van A. Adler, C.G.Jung en J. Lacan in deze bibliotheek opgenomen.
Van alle titels zijn, voor zover daarin opgenomen, de volgnummers van de Grinstein bibliografie vermeld. Natuurlijk wordt een set van dit vijfdelige standaardwerk meegeleverd.
Bijzondere plaats in deze bibliotheek nemen de Nederlandstalige uitgaven in. Zowel de eerste drukken van vroeg vertaald werk van S. Freud en C.G. Jung ea als origineel werk van onder meer Arndt,Van der Hoop, Stärcke, en Westerman Holstijn zijn aanwezig. Van de laatste onder meer het tweedelig proefschrift gesigneerd met opdracht. Van Lampl de Groot is met een flinke collectie boeken én overdrukken van tijdschriftartikelen royaal vertegenwoordigd. Uiteraard ontbreken honderden boeken van en over moderne auteurs zoals Melanie Klein, H. Kohut en Kernberg niet.
De gehele bibliotheek beslaat ongeveer 20 meter plankruimte. Op verzoek sturen we graag een doorzoekbare catalogus per email toe. Bezichtiging is na afspraak per telefoon of email mogelijk.
De cataloguswaarde van deze unieke bibliotheek bedraagt ruim € 18300,-. De vaste prijs voor de hele collectie is € 9150,00. Onze voorkeur gaat uit de verkoop van deze bibliotheek als éen geheel. Financiering middels huurkoop is mogelijk.
Desgewenst kan bij aankoop de titelbeschrijvingen op diskette worden meegeleverd.

Voor informatie: Antiquariaat Lilith: Johan Eland, Rompertpark 93, 5233 RK Den Bosch, lilith@lilith.nl

Wednesday, February 13, 2008

'De vraag aan het noodlot', een toneelstuk van Arthur Schnitzler met hypnose & jaloerzie als thema

Terug naar de hypnosebibliotheek
©Johan Eland
De vraag aan het noodlot


Anatole, Max, Cora
Anatole.’s kamer

Max. Waarachtig, Anatole., ik benijd je …..
Anatole. (glimlacht)
Max. Nou, ik moet je zeggen, ik stond verstomd. Ik had tot nog toe dat alles maar voor een sprookje gehouden. Maar toen ik dat nu zag,….. hoe zij voor mijn oogen insliep`…..hoe zij danste, toen jij haar zei dat ze een balletdanseres was, en hoe zij schreide toen je haar zei dat haar geliefde gestorven was, en hoe zij een misdadiger genade schonk, toen je haar tot koningin maakte…..
Anatole. Ja, ja.
Max. Ik zie dat er een toovenaar in je schuilt!
Anatole. In ons allemaal.
Max. Griezelig.
Anatole. Dat kan ik niet zeggen…..Niet griezeliger dan het leven zelf. Niet griezeliger dan zoo veel, waar men in de loop der eeuwen toe gekomen is. Hoe denk je wel dat onze voorouders te moede moet geweest zijn toen zij plotseling hoorden dat de aarde draait? Zij moeten wel allen duizelig geworden zijn!
Max. Jawel….. maar dat raakte iedereen!
Anatole. En als de lente voor het eerst zou ontdekt worden! …..Ook daaraan zouden de menschen niet gelooven! Niettegenstaande de groene boomen, de bloeiende bloemen en zelfs de liefde.
Max. Je dwaalt af; dat zijn maar praatjes. Met het magnetisme…..
Anatole. Hypnotisme…..
Max. Neen, daarmee is ’t weer iets anders. Nooit ofte nimmer zou ik mij laten hypnotiseeren.
Anatole. Kinderachtig! Wat is daar nu aan, als ik je zeg dat je moet inslapen, en je gaat kalm liggen.
Max. Jawel, en dan zeg je: ,, je bent een schoorsteenveger”en dan klim ik in den schoorsteen en zit vol roet!.....
Anatole. Nou ja, dat zijn maar grappen…..
Het grootsche van de zaak is de wetenschappelijke toepassing. – Maar ach, zoo heel ver zijn wij toch nog niet.
Max. Hoezoo….?
Anatole. Nou, ik die dat meisje vandaag in allerlei andere omgevingen verplaatsten kon, hoe zal ik mij zelf in een andere overbrengen?
Max. Is dat dan niet mogelijk?
Anatole. Ik heb het al beproefd, om je de waarheid te zeggen. Ik heb op dezen ring ring met dien diamant, minuten lang gestaard en heb mij zelf de gedachte opgedrongen: Anatole.! Slaap in! Als je wakker wordt zal de gedachte aan die vrouw, die je krankzinnig maakt, uit je hart verdwenen zijn.
Max. En, toen je wakker werdt?
Anatole. O, ik ben heelemaal niet ingeslapen.
Max. Die vrouw…..die vrouw?.....Dus nog altijd?
Anatole. Ja, beste vriend!.....nog altijd Ik ben ongelukkig, ben gek.
Max. Dus nog altijd…..in twijfel?
Anatole. Neen, niet in twijfel. Ik weet dat zij mij bedriegt! Terwijl zij aan mijn lippen hangt, terwijl zij mijn haar streelt…..terwijl wij zalig zijn- weet ik, dat zij mij bedriegt.
Max. Verbeelding!
Anatole. Neen!
Max. En je bewijzen?
Anatole. Ik voel het…ik voel het als een zekerheid…..daarom weet ik het!
Max. Zonderlinge logica!
Anatole. Altijd zijn deze vrouwen ons ontrouw. Dat ligt zoo in hun aard….zij weten het niet eens…..Evenals ik twee of drie boeken tegelijk lezen moet, moeten deze vrouwen twee of drie amourettes hebben.
Max. Zij houdt toch van je?
Anatole. Oneindig veel…..Maar dat doet er niet toe. Zij is mij ontrouw.
Max. En met wien dan?
Anatole. Weet ik ‘t! Misschien met een prins die haar op straat nageloopen is, misschien met een verzenmaker uit een huis in de voorstad, die haar uit zijn raam heeft toegelachen, toen zij ’s morgens voorbij ging!
Max. Dwaas die je bent!
Anatole. En welke reden zou zij wel hebben om mij niet ontrouw te zijn? Zij is net als alle anderen, houdt van het leven en denkt niet na.
Als ik haar vraag: hoû je van mij? – dan zegt zij ja – en zegt de waarheid; en als ik haar vraag: ben je mij trouw? – dan zegt zij weer ja – en weer zegt zij de waarheid, omdat zij aan de anderen in ‘t geheel niet meer denkt - op dat oogenblik ten minste. En dan, heeft er je ooit een geantwoord: beste vriend, ik ben je ontrouw? Dus hoe kan je ‘t dan ooit zeker weten? En als zij mij trouw is -
Max. Dus toch!-
Anatole. Dan is dat puur toeval….. Zij denkt volstrekt niet: O, ik moet hem trouw blijven, mijn lieven Anatole.…..volstrekt niet…..
Max. Maar als ze toch van je houdt?
Anatole. Och mijn naïeve vriend! Als dàt een reden was.
Max. Wel?
Anatole. Waarom ben ik haar niet trouw!....Ik hoû stellig van haar!
Max. Nou ja! Een man!
Anatole. De oude malle frase! Altijd willen wij ons opdringen dat de vrouwen daarin anders zijn dan wij. Ja, sommigen…..die door hun moeder opgesloten worden, of die geen temperament hebben…..Zoo zijn wij net eender.
Als ik tegen een vrouw zeg: ik heb je lief, jou alleen, - dan voel ik niet dat ik haar wat voorlieg, ook als ik den nacht te voren aan den boezem van eene andere heb gelegen.
Max. Nou ja…..jij!
Anatole. Ik…..ja! En jij misschien niet? En zij, mijn aangebeden Cora misschien niet? O! het maakt mij razend. Als ik op mijn knieën voor haar lag en zei: mijn schat, mijn kind – alles is je bij voorbaat al vergeven – maar zeg mij de waarheid – wat zou mij dat helpen? Zij zou liegen, net als vroeger – en ik zou net even ver zijn. Heeft er soms mij nog nooit een gesmeekt: ,,Om ’s hemels wil! Zeg ’t mij…..ben je mij heusch trouw? Geen enkele woord van verwijt als je ’t niet bent; maar de waarheid! Ik moet ’t weten”…..Wat heb ik dan gedaan? Gelogen…..kalm, met een zalig lachje…..met het zuiverste geweten. Waarom zal ik je verdriet doen, heb ik gedacht? En ik zei: ja, mijn engel! Trouw tot in den dood. En zij geloofde mij en was gelukkig!
Max. Welnu dan!
Anatole. Maar ik geloof niet en ben niet gelukkig! Ik zou het zijn, als er een of ander onfeilbaar middel bestond om deze dwaze, lieve, hatelijke wezens tot spreken te krijgen of op een andere manier achter de waarheid te komen…..Maar er bestaat er geen, behalve het toeval.
Max. En de hypnose?
Anatole. Hè?
Max. Man…..de hypnose…..ik bedoel het zoo: je maakt haar in slaap en zegt: je moet mij de waarheid zeggen.
Anatole. Hm…..
Max. Je moet…..hoor je……
Anatole. Zonderling!…..
Max. Dat zou toch moeten gaan….. En dan vraag je haar verder…..hoû ja van mij? – Van een ander?..... Waar kom je vandaan? – Waar ga je naar toe? – Hoe heet die andere? En zoo verder.
Anatole. Max! Max!
Max. Wel?.....
Anatole. Ja hebt gelijk! Zoo zou iemand een toovenaar kunnen zijn! Zoo zou je een woord van waarheid uit een vrouwenmond te voorschijn kunnen tooveren.
Max. Welnu dan? Ik zie je al gered! Cora is stellig een geschikt medium……nog van avond kan je dan weten of je een bedrogen man bent….. of een…..
Anatole. Of een God! ….. Max!.....ik omhels je!.....Ik voel me als verlost….. ik ben een heel ander mensch. Ik heb haar in mijn macht…..
Max. Ik ben waarachtig nieuwsgierig…..
Anatole. Hoezoo? Twijfel je soms?
Max. O zoo, anderen mogen niet twijfelen, jij alleen maar…..
Anatole. Zeker…..Als een getrouwd man het huis uitgaat, waar hij zooeven zijn vrouw met haar minnaar betrapt heeft, en een vriend komt hem te gemoet met de woorden: ik geloof dat je vrouw je bedriegt, dan zal hij niet antwoorden, ik ben daar net van overtuigd geworden….. maar je bent een schurk….
Max. Ja, ik had daar haast vergeten dat het de eerste plicht is van een vriend – zijn vriend zijn illusies te laten behouden.
Anatole. Stil…..
Max. Wat is er?
:Anatole. Hoor je haar niet? Ik ken haar stap. Als klinkt die nog beneden in de gang.
Max. Ik hoor niets.
Anatole. Al heel dicht bij!.....Op het portaal… (opent de deur) Cora!
Cora (buiten). Goeden avond! O je bent niet alleen…..
Anatole. Vriend Max!
Cora (binnenkomend) Goeden avond! Wat, zoo in het donker?.....
Anatole. Och, ’t is nog schemerlicht. Je weet daar hou ik van.
Cora (zijn haar streelend) Mijn dichtertje!
:Anatole. Mijn liefste Cora!
Cora Maar ik zal toch maar licht aansteken…. Als je het goed vindt (zij steekt de kaarsen aan)
Anatole. (tegen Max) Is zij niet schattig?
Max. O!
Cora Wel, hoe gaat het, Anatole.? – en U Max? – Zit je al lang samen te praten?
Anatole. Een half uurtje.
Cora: Zoo (Zij ontdoet zich van hoed en mantel.) En waarover?
:Anatole. Over allerlei dingen
Max. Over de hypnose.
Cora O, alweer die hypnose! ’t Is om er suf van te worden.
Anatole. Nou…..
Cora Zeg, Anatole., ik wou dat jij mij eens hypnotiseerde.
Anatole. Ik…..jou…..?
Cora Ja, ik verbeeld mij dat ’t iets heel prettigs moet zijn. Dat wil zeggen – door jou.
:Anatole. Dank je.
Cora Door een vreemde…..neen, neen, dat zou ik niet willen.
Anatole. Nou, schatje,….als je ’t wilt zal ik je hypnotiseeren.
Cora Wanneer?
Anatole. Nu dadelijk, terstond!
Cora Ja! Best! Wat moet ik doen?
Anatole. Niets anders, kindlief, dan kalm op je stoel blijven zitten en willen inslapen.
Cora. O, dat wil ik wel!
Anatole. Ik ga voor je staan, je kijkt me aan…..nou…..kijk mij dan aan…..ik strijk met mijn handen over je voorhoofd, je oogen. Aldus…..
Cora Nou ja, en wat dan…..?
Anatole. Niets…..Je moet alleen maar willen inslapen.
Cora Zeg, als je zoo over mijn oogen heen strijkt, krijg ik zoo’n raar gevoel…..
Anatole. Kalm…..niet praten,,,,,slapen, Je bent al heel moe.
Cora Neen,
Anatole. Jawel!!.....een beetje moe.
Cora Een beetje, ja…..
Anatole. …..Je oogleden worden zwaar….heel zwaar, je kunt handen haast niet meer oplichten…..
Cora (zachtjes) ’t is waar.
Anatole. (haar steeds over voorhoofd en oogen heenstrijkend, eentonig.) Moe…..heel moe ben je…..slaap nu in, kindlief…..slaap.
(Hij keert zich om naar Max, die bewonderend toekijkt, zet een zelfbewust, triomfeerend gezicht.) Slapen…..Nu zijn je oogen vast gesloten…..Je kunt ze niet meer open doen…..
Cora (wil haar oogen open doen)
Anatole. Het gaat niet…..Je slaapt…..Maar kalm doorslapen…..Zoo…..
Max. (wil iets vragen). Zeg…..
Anatole. Kalm (tegen Cora)….. Slapen……vast, diep slapen. (Hij blijft een poosje voor Cora staan, die rustig ademhaalt en slaapt)
Zoo…..nu kan je vragen.
Max. Ik wou alleen maar vragen of zij heusch slaapt.
Anatole. Dat zie je toch…..Nu zullen wij een oogenblikje wachten. (Hij staat vóór haar, kijkt haar kalm aan. Groote pauze.) Cora!.....
Je zult mij antwoorden…..Antwoorden. Hoe heet je?
Cora Cora
Anatole. Cora, wij zijn in het bosch.
Cora O, …..in het Bosch…..hoe mooi!
De groene boomen…..en de nachtegalen.
Anatole. Cora…..Je zult mij nu in alles de waarheid zeggen…..Wat zal je doen Cora?
Cora Ik zal de waarheid zeggen
Anatole. Je zult mij alle vragen eerlijk naar waarheid beantwoorden, en als je wakker wordt, zal je weer alles vergeten hebben! Heb je mij begrepen?
Cora Ja.
Anatole. Nu slapen…..rustig slapen. (tegen Max) Nu zal ik haar dan vragen doen….
Max. Zeg hoe oud is zij eigenlijk?
Anatole. Negentien….Cora, hoe oud ben je?
Cora Een en twintig jaar.
Max. Haha!
Anatole. Psst…..dat is iets buitengewoons….. Je ziet daaruit…..
Max. O, als zij geweten had dat zij zoo’n goed medium is!
Anatole. De suggestie heeft gewerkt. Ik zal verder vragen - Cora heb je mij lief?
Cora Ja!
Anatole. (triomfeerend) . Hoor je ‘t?
Max. En dus nu met de hoofdkwestie of zij trouw is?
Anatole. Cora! (zich omkeerend) Dat is een gekke vraag.
Max. Waarom?
Anatole. Zoo kan je dat toch niet vragen!
Max. …..?
Anatole. Ik moet die vraag anders stellen.
Max. Mij dunkt toch dat die nauwkeurig genoeg gesteld is.
Anatole. Neen, dat is juist de fout, ze is niet nauwkeurig genoeg gesteld.
Max. Hoe bedoel je?
Anatole. Als ik haar vraag: ben je trouw, dan bedoelt zij dan in den allerruimsten zin.
Max. En?
Anatole. Zij omvat dan misschien het heele….verleden….. Dan denkt zij mogelijk aan een tijd toen zij iemand anders lief had…..en zal antwoorden: neen.
Max. Dat zou ook heel interessant zijn.
Anatole. Dank je wel…..Ik weet dat Cora ook anderen gekend heeft, voor mij….. Zij heeft mij zelf eens gezegd: Ja, als ik geweten had dat ik jou eens zou ontmoeten…..dan…..
Max. Maar dat heeft zij niet geweten.
Anatole. Neen…..
Max. en wat je vraag betreft…..
Anatole. Ja…..die vraag…..ik vind ze plomp, aldus gesteld ten minste.
Max. Nou, stel ze dan bijvoorbeeld zoo: Cora ben je mij trouw geweest zoo lang je mij kent?
Anatole. Hm….. Dat zou gaan. (Voor Cora) Cora! Ben je…..och dat is ook onzin!
Max. Onzin?
Anatole. Nou ja…..je moet toch ook bedenken hoe wij elkander leerden kennen. Wij hadden immers zelf niet het minste idee. Dat wij eens zoo dol veel van elkander zouden houden.
De eerste dagen beschouwden wij allebei het heele geval als iets voorbijgaands. Wie weet…..
Max. Wie weet…..?
Anatole. Wie weet of zij niet pas van mij is gaan houden, - toen zij ophield van een ander te houden? Wat heeft dat meisje beleefd een dag vóór ik haar aantrof, vóór wij het eerste woord met elkander spraken? Was het haar wel mogelijk zich zoo maar dadelijk los te maken? Heeft zij misschien niet nog dagen en weken lang een oude ketting moeten meesleepen, moeten zeg ik.
Max. Hm.
Anatole. Ik wil zelfs nog verder gaan….. Den eersten tijd was het immers maar een gril van haar – net als van mij Wij hebben het allebei niet anders beschouwd, wij hebben niets anders van elkander verlangd, dan een vluchtig, zoet geluk. Als zij in dien tijd iets verkeerds gedaan heeft, wat kan ik haar dan verwijten? Niets – volstrekt niets.
Max. Je bent wel eigenaardig goedmoedig.
Anatole. Neen, volstrekt niet, ik vind het alleen maar onedel om van de voordeelen van een tijdelijken toestand op deze manier partij te trekken.
Max. Nou, dat is stellig een voorname opvatting. Maar ik zal je uit de verlegenheid helpen.
Anatole. -?
Max. Je vraagt op de volgende manier: Cora, zoo lang je mij liefhebt…..ben je mij toen trouw geweest?
Anatole. Dat klink wel heel duidelijk.
Max. …..En?
Anatole. Maar is ’t toch volstrekt niet.
Max. O!
Anatole. Trouw! Wat wil dat eigenlijk zeggen: trouw! Stel je voor dat zij gisteren in een spoorwegcoupé heeft gezeten en een tegenover haar zittende heer, raakt met zijn voet de punt van den haren aan. En nu, met dit eigenaardige door den hypnotischen slaap tot in het oneindige verhoogde vermogen om de dingen in zich op te nemen, in deze verfijnde gevoels-capaciteit, zooals zonder twijfel een medium dan bezit, is het heelemaal niet uitgesloten, dat zij ook dat als trouwbreuk aanziet.
Max. Nou zeg !
Anatole. Nog zooveel te meer omdat zij in onze gesprekken over dit onderwerp, zooals wij die dikwijls hielden, mijn misschien wat overdreven opvattingen leerde kennen. Ik zelf heb haar wel gezegd: Cora, ook als je een anderen man eenvoudig maar aankijkt, dan is dat al ontrouw jegens mij!
Max. En zij?
Anatole. En zij, zij lachte mij uit en zei hoe ik er toch maar aan denken kon dat zij naar een anderen man zou kijken.
Max. En toch geloof je - ?
Anatole. Er kunnen toevalligheden zijn – denk eens, dat iemand haar naloopt en haar in haar hals kust.
Max. Nou ja – dat…..
Anatole. Nou – dat is toch niet zoo onmogelijk!
Max. Dus je wilt ’t haar niet vragen.
Anatole. O jawel ….. maar…..
Max. Alles wat je te berde hebt gebracht is onzin. Geloof mij, de vrouwen begrijpen ons wel, als wij hen naar hun trouw vragen. Als jij haar nu toefluistert met teedere, verliefde stem: ben je mij trouw…. Dan zal zij niet aan de punt van een heerenvoet of een een onbeschaamden kus is haar hals denken – maar alleen aan dat, wat wij gewoonlijk onder ontrouw verstaan, waarbij jou nog altijd het voordeel blijft, bij onvoldoende antwoorden verdere vragen te kunnen doen, die alles moeten ophelderen.
Anatole. Dus je wilt volstrekt dat ik ’t haar vragen zal…..
Max. Ik!.....Jij wilde het toch!
Anatole. Er is mij namelijk daar even nog iets te binnen geschoten
Max. Wat dan?
Anatole. Het onbewuste!
Max. het onbewuste?
Anatole. Ik geloof namelijk aan onbewuste toestanden.
Max. Zoo.
Anatole. Zulke toestanden kunnen van zelf ontstaan, ze kunnen echter ook kunstmatig opgewekt worden…..door verdoovende, door bedwelmende middelen.
Max. Wil je je niet wat nader verklaren…..?
Anatole. Stel je een kamer voor in schemer…..en vol stemming.
Max. Ik stel mij voor…..schemerachtig…..vol stemming.
Anatole. In die kamer zij…..en de een of ander.
Max.. Maar hoe zou zij daar binnen gekomen zijn?
Anatole. Dat wil ik voorloopig in ’t midden laten. Er is altijd wel een voorwendsel….. Genoeg! Zoo iets kan voorkomen. Nou…..een paar glazen Rijnwijn…..een eigenaardige zwoele atmosfeer die alles overheerscht, geur van sigaretten, geparfumeerde kleeden, gedempt licht onder matglas en roode gordijnen – eenzaamheid – stilte – enkel wat gefluister van lieve woorden……
Max. …..!
Anatole. Daar zijn ook anderen al voor bezweken! Die beter en kalmer waren dan zij!
Max. Jawel, maar ik kan het nog altijd niet overeenbrengen met de opvatting van trouw, dat iemand zich met een ander in zoo’n vertrek begeeft.
Anatole. Er is zoveel raadselachtigs…..
Max. Nou, vriendlief, je hebt de oplossing van een dier raadsels, waarover de verstandigste mannen het hoofd gebroken hebben, voor je; je behoeft alleen maar te spreken, en dan weet je alles wat er te weten wilt. Een enkele vraag – en dan hoor je of je een van de weinigen bent die de eenige geliefde is, kunt vernemen waar je mededinger is, kunt vernemen waar je mededinger is, vernemen waarmee hij de zege over jou gehaald heeft – en je spreekt dat woord niet uit. Je hebt de gelegenheid een vraag aan het noodlot te doen – en je stelt die vraag niet! Dagen en nachten lang kwel je je, je halve leven zou je geven voor de waarheid, nu ligt die vòòr je en je bukt je niet om ze op te rapen!
En waarom? Omdat het allicht uitkomen kan, dat een vrouw die je liefhebt, inderdaad zoo is als ze allemaal volgens jouw begrip, zijn moeten – en omdat je illusie je toch duizendmaal liever is dan de waarheid. Maak dus maar een eind aan het spelletje, maak dit meisje wakker, en stel je tevreden met het trotsche besef, dat je een wonder – zoudt hebben kunnen doen.
Anatole. Max!
Max. Heb ik soms ongelijk? Weet je zelf niet dat alles wat je mij daar straks vertelde uitvluchten waren, holle frases, waarmee je noch mij, noch je zelf bedriegen kon?
Anatole. (snel) Max….. hoor eens, ik wil, ja ik wil ’t haar vragen!
Max. Ah!
Anatole. Maar wees niet boos – niet in jouw bijzijn!
Max. Niet in mijn bijzijn?
Anatole. Als ik het hooren moet, het vreeselijke, als zij me antwoordt: neen, ik ben je niet trouw geweest – dan moet ik het alleen zijn die het hoort. Ongelukkig zijn – is nog maar een half ongeluk, beklaagd worden: dàt is het heele! - Dat wil ik niet. Jij bent toch mijn beste vriend, maar juist daarom wil ik niet dat je je oogen op mij richten zult met die uitdrukking van medelijden, die een ongelukkige pas te kennen geeft, hoe ellendig hij is. Misschien is het ook nog iets anders – misschien schaam ik mij voor je. De waarheid zul je toch wel te weten komen; je hebt dit meisje voor ’t laatst bij mij gezien, als ze mij bedrogen heeft! Maar je moet het niet gelijktijdig met mij hooren; dàt is het, wat ik niet zou kunnen verdragen. Begrijp je dat…..
Max. Jawel, beste vriend, (drukt hem de hand) en ik zal je dan ook met haar alleen laten.
Anatole. Beste vriend! (hem naar de deur geleidend.) In minder dan een minuut roep ik je weer binnen!- (Max af).
Anatole. (staat vóór Cora…..kijkt haar lang aan). Cora!.....! (schudt het hoofd, loopt rond). – Cora! - (Voor Cora op zijn knieën.) Cora! Mijn lieve Cora! – Cora! (staat op. Besloten). Word wakker…… en kus mij!
Cora (staat op, wrijft zich de oogen uit, valt Anatole. om den hals en kust hem). Anatole.!
Heb ik lang geslapen?.....Waar is Max?
Anatole. Max!
Max. (Komt uit de aangrezende kamer). Daar ben ik!
Anatole. Ja…..tamelijk lang heb je geslapen – je hebt ook gesproken in je slaap.
Cora. Lieve hemel! Ik heb toch niets gezegd dat niet goed is? –
Max. U heeft alleen op zijn vragen geantwoord.
Cora. Wat heeft hij dan gevraagd?
Anatole. O van allerlei!.....
Cora. En ik heb altijd antwoord gegeven? Altijd?
Anatole. Altijd.
Cora. En wat je gevraagd heb mag ik dat niet weten? –
Anatole. Neen, dat mag je niet! En morgen hypnotiseer ik je weer!
Cora. O neen! Nooit weer! Dat is iemand betooveren. Je wordt uitgevraagd en als je wakker bent, weet je er niets meer van, - Ik heb stellig niets dan onzin gebabbeld.
Anatole. Ja……bij voorbeeld dat je van mij houdt……
Cora. Zoo waarlijk.
Max. Zij gelooft het niet! Die is goed!
Cora. Nou ja…..dat had ik je ook wakker wel kunnen vertellen!
Anatole. Mijn engel! (Omhelzing.)
Max. Lieve menschen…..gegroet!-
Anatole. Ga je al weg?
Max. Ik moet.
Anatole. Wees niet boos als ik niet met je mee ga.-
Cora. Tot weerziens!
Max. Volstrekt niet. (Bij de deur.) Een ding is mij duidelijk: dat de vrouwen ook onder hypnose liegen…… Maar zij zijn gelukkig – en dat is de hoofdzaak. Gegroet, kinderen. (Zij hooren hem niet meer daar zij elkander in een hartstochtelijke omhelzing omvat houden.)
Scherm.

Terug naat Webwinkel van Antiquariaat Lilith