Friday, February 15, 2008

Nog meer over jaloezie en hypnose

Terug naar de hypnosebibliotheek
©Johan Eland

Het toneelstuk ‘Anatole’ van Arthur Schnitzler schetst het beeld dat het publiek rond de vorige eeuwwisseling had van hypnose en welke verwachting de mensen ervan hadden. Evenals van de godsdienst verlangde men van de hypnose wonderen. Men wilde dat het noodlot ermee bedwongen kon worden.
Een van die ongewisse zaken die het noodlot kon brengen was het verloop van liefdesrelaties en was de vraag: kun je met hypnose liefdesrelaties beinvloeden? Kun je iemand geweldloos dwingen, en toch vrijwillig, naar jouw pijpen te dansen? Het is een tegenstelling in zichzelf waarvan menigeen meende dat die met hypnose overbrugd kon worden.
Gaat het om ordinaire afgunst of simpel de angst om een blauwtje te lopen? Gaat het om het voorkomen of stillen van liefdesverdriet of het ontlopen de maatschappelijke afwijzing? Het zijn een paar van de ongewisse wendingen van het lot waarin als een rode draad de jaloezie loopt.

Niet alleen Arthur Schnitzler schreef over jaloezie. Tal van schrijvers gebruikten rond de vorige eeuwwisseling dit thema. Ook Nederlandse schrijvers lieten zich niet onbetuigd en schreven stukjes prachting proza.Vooral Louis Couperus kon er wat van.
In zijn ‘Extaze’ (Extaze. Een boek van geluk 1892) last hij een scène in over jaloezie. Hij voert een vrouw op die tijdens het diner een poos naar Cecile en Quaerts heeft zitten staren. Als Cecile hoort dat het Mevrouw Hijdrecht is, de maitresse van Quaerts, is ze ontsteld. Op slag is de broze, tedere zeepbel om hen gebarsten. Ze vraagt zich af of hij ook met haar had gesproken over cirkels van sympathie. Ze kijkt naar de vrouw maar wordt vervolgens door Quaerts magnetisch gedwongen hem aan te kijken.

Ook in Couperus’ roman “Noodlot” (1890) speelt de jaloezie een belangrijk rol:
Bertie klopt na omzwervingen berooid bij zijn oude vriend Frank aan. Deze neemt hem gastvrij in huis en laat hem op zijn kosten een lui leventje vol luxe leiden. Bertie ziet dat alles bedreigd als Frank verliefd wordt op Eve. Bertie suggereert Eve dat Frank misschien nog gevoelens koestert voor een vrouw uit diens verleden. De suggestie slaat aan en evenals Anatole gaat Eve op zoek naar de absolute zekerheid:

- “ Je verbergt iets? Wat dan?
- De naam van hun vriend, van Bertie, rees op haar op de lippen, maar…..zodra zij aan Bertie dacht, was het een vaagheid, een onbeslistheid in haar, als wist ze niet hoe en wat, en nooit herinnerde zij zich duidelijk wat Bertie gezegd had. Het was steeds of Bertie om haar heen een tovercirkel van stilzwijgen had getrokken, waarbinnen het haar onmogelijk was zijn naam te noemen.”
- “ Wat? Wat? Herhaalde ze zoekend. O. ik weet het niet! Als ik het wist….! Maar je verbergt me iets! En denkelijk verberg je me iets… over haar, over die vrouw!
- - Maar die vrouw, zeg ik je…
- Neen, neen, ging zij voort, door haar opstrevende trots gesterkt in haar idée fixe. Ik weet het wel: jullie tellen dat niet; <> zeggen jullie, en daarom noemen jullie niets wat ik wel iets noem. En daarom zeg ik ook: er is iets, iets dat je me verbergt, me verbergt Frank…
- Maar Eve, ik zweer je…
- Zweer het niet, Frank, want dat zou slecht zijn! Krijst zij …”

“Het Heilige Weten’ (1903)
Heel belangrijk in het werk van Couperus zijn de familiebanden. Mathilde in ‘Het heilige weten’ kon daarover meepraten: “….Zij was een gezonde, oppervlakkige, even ijdele, heel jonge vrouw, met een beetje vulgaire aspiraties, en zij leed in haar omgeving, omdat zij wèl behoefte had aan gezonde en oppervlakkige sympathie. Zij zou gelukkig
geweest zijn in een eenvoudig, zeer vleselijk en zeer materieel huwelijksleven, met veel geld, veel genot, kinderen om zich heen, en dan zou zij trots gelachen hebben, en goed zijn geweest, voor zover zij kon
Nu voelde zij zich, behalve fyziek, nauwelijks de vrouw van haar man, en trots haar kinderen, nauwelijks opgenomen in zijn familie, en nauwelijks geduld in hun huis. En zij gaf wrokkende de schuld aan hen allen, menende, dat zij niet lief voor haar waren, en zij begreep niet, dat wat haar scheidde van hen allen, onoverkomelijk was een gemis aan fluïde, aan samenstemming, aan harmonie, sympathie, omdat zij niets had wat hen ging tegemoet en zij niets hadden, dat haar ging tegemoet, omdat de stromen van haar ziel en de hunne elkaar nooit bereikten, maar vloeiden in tweeërlei richting, dat alles wat zij begrepen in elkaar ook zonder woorden, zij niet begreep, ook al ware het haar in woorden verklaard, - omdat zij hen allen zag ziek, gek, egoïst en nerveus, omdat zij háár zagen oppervlakkig, vulgair. Het was een antipathie van bloed en van ziel : schuld had niemand, en ook dàt begreep zij niet…..”

Mathildes man, Addy, leeft in deze twee werelden. Enerzijds geeft hij gehoor aan de drang om zijn familie-leden, de familie, te redden en probeert de zieken te genezen met zijn hypnotische behandelingen anderzijds is er de huwelijksband met Mathilde.
Zij beklaagt zich er over te moeten leven in een gekkenhuis en meent dat dát nog wel uit te houden zou zijn: “als zij Addy maar helemaal had gehad…Als zij hem maar helemaal vond, meende zij plotseling, en plotseling kwam het tot haar, dat zij hem wel had… maar niet helemaal….niet helemaal….Hij ontsnapte haar als ten dele….Er was liefde tussen hen….er waren de kinderen tussen hen…er waren de banden van sympathie, sympathieën der lichamen bijna….Zij voelde in zijn armen zich gelukkig, hij zich gelukkig in haar armen---maar verder, verder ontsnapte hij haar….Iets van zijn innerlijkste wezen, iets van zijn ziel, de ziel van zijn ziel ontsnapte haar……” .

De jaloezie knaagt aan Mathilde. Ze piekert over af wat er is tussen haar man Addy en zijn patiënten die hij behandelt met hypnose: “O, was het niet vreeslijk, was het niet vreeslijk! Nu zat zij hier de hele dag en haar man alleen had zij des avonds, had zij des nachts, als was zij goed alleen daarvoor. Het stuitte haar tegen, en plotseling, intuïtief, voelde zij heel scherp haar ijverzucht op Addy’s lange gesprekken met Marietje… Wat had hij zo lang te spreken met haar…. O, hij moest haar niet zo verwaarlozen, en hij moest haar niet alleen goed genoeg vinden daarvoor…Hij moest óók met haar spreken, lang, innig, vreemd, de ogen in de ogen, als sprak hij met Marietje…Waarom sprak hij zo niet met haar, zijn vrouw…Wat waren die gesprekken…Wat hadden zij tussen elkaar te spreken…Het was niet alleen over ziek zijn, en medicamenten, en zelfs niet alleen over hypnose…: hiervan was zij overtuigd…Tussen hen beiden bestonden geheime dingen, waarover zij spraken…dingen, die zij beiden wisten alleen……” .

Intimiteit van hypnotische behandeling
In het “Het Heilige Weten”, is een belangrijk thema de intimiteit van de hypnosebehandeling. Couperus beschrijft hoe die intimiteit jaloezie teweeg brengt bij Addy’s vrouw Mathilde al hij zijn nichtje Marietje hypnotisch behandelt
Zij volgt, gezeten in een kast, door een kier in de wand nauwlettend de hypnosebehandeling:

“In die kasten borg men kleren, die men niet iedere dag gebruikte. In het kabinet nu, sloot zij zacht de deur, en hield in haar hand de sleutels: mocht zij er overvallen worden, dan zou zij rustig-weg de grote kast openen… Maar intussen luisterde zij aan het beschot. En zij hoorde de stemmen van haar man en van Marietje, als klinkende door een afstand en verhindering heen.
- Hoe heb je geslapen, Marietje…?
- Ik heb niet geslapen.
- Wat was er dan weer…?
- De hele nacht heb ik suizen in mijn oor gehoord…Het bruiste, bruiste als een zee….Ik heb willen opstaan, ik heb naar beneden willen komen….naar tante, maar ik was bang – en wilde ook niet storen….Het waren net golven…Ik heb de hele nacht niet geslapen…En dan droom ik, dan droom ik, wakende…Allerlei dingen, als visioenen, schieten dan voor me weg…De nacht duurt dan zo lang, zo eindeloos lang…En nu voelde ik mij zo moe en vooral zo moedeloos. Ik zal wel nooit meer beter worden.
- Jawel….
- Neen, Addy. Ik ben altijd ziek geweest.
- Je moet nu eens rustig gaan slapen.
- Ik zal niet kunnen.
- Jawel. Ga hier liggen op de divan….Ik zal de kamer donker maken.
- O, Addy…
- Wat is er, Marietje…..?
- Weet je wat ik zou wensen…
- Wat dan…?
- Ik zou wensen, dat, als je me in slaap maakte, zo als je gisteren, zo als je eergisteren hebt gedaan….Ik niet meer wakker werd…ik insliep voor altijd. Ik zou wensen, dat je stem me zou wiegen in slaap, voor altijd, voor altijd.
- En waarom wil je niet langer leven….Je bent jong en je zal beter worden….
- Zeg mij, wat heb ik …
- Denk daar niet over….
- Mijn lichaam is ziek, maar is mijn ziel ook niet ziek…
- Denk daar niet over, en ga nu liggen….Wees stil…Geef mij je hand….Stil, nu zal de slaap komen, de rustige slaap….De oogleden vallen toe….Zwaarder en zwaarder worden de oogleden….De oogleden vallen toe….. Zwaarder en zwaarder worden de oogleden ; je kan ze niet meer oplichten….Het gehele lichaam wordt zwaar, zwaarder en zwaarder van de slaap, de rustige slaap, die komt….
Ademloos, aan het beschot, bleef luisteren Mathilde. Nu bleef het stil in de kamer van Marietje; Mathilde hoorde niet meer Addy’s wiegende stem, oproepen de slaap, de betovering van de rustige slaap. En plotseling, in haar luistering, werd zij bang, werd zij bang, Mathilde, werd zij bang voor dingen, die zij niet begreep, werd zij bang….…”

De tegenhanger van het verlangen iemand verliefd te maken is de wens een ongelukkige liefde maar zo snel mogelijk te vergeten. Daarover lezen we in ‘Inwijding’ van Marcellus Emants waarin de ‘hypnotizeur’ Dr. De Groot voorkomt die “de liefde uit je hoofd kan weghypnotizere”. “Alsof ze plotseling een flinke daad moest doen, greep Tonia haar glas aan, ledigde 't in één teug, zette 't voor Theodoor neer, opdat hij 't weer zou vullen en sprak met harder geluid en strakker gelaat: 'Zo zie je. In de liefde zit 't 'm ook al niet. Maar wie weet wat die vent uithaalt, as jij d'r nie bij ben.' 'Trek jij weer partij voor de vrouw? Wat weet je nu van Japie af? Niets. 'k Geloof, dat in jou oge niet één man deuge kan.' 'Waar is 't, dat ik d'r niet één vertrouw.' 'Je bent allemachtig vrindelik!' 'O, jou vertrouw ik 't allerminst!' Dat was Theodoor te kras. 'Zeg 'ns... wat moet dat? Wou je standjes make? Me dunkt; dat je geen enkele rede hebt om mij te verdenken of te beledige!' 'Ik verdenk je niet en ik beledig je niet; maar ik vertrouw je evenmin.' Theodoor begreep in de verste verte niet, wat er in haar omging en wat ze bedoelde. Hij hoorde in haar verklaring slechts onzin en suste, door de Champagne sentiementeel geworden, maar overmoedig tevens: 'Je zal me wel lere vertrouwe... en wie weet, of je dan nog niet verliefd op me wordt ook.' Een kort lachje, dat Theodoor vals in de oren klonk, schoot met een schokje uit haar mond. 'Wel zeker! 'k Zal gek zijn.' 'Wat gek? Je bent vroeger al 'ns verliefd geweest. Waarom zou je 't niet nog eens kunne worde?' Schuin hem aankijkend met een haast minachtende blik trok Tonia zwijgend schouders en wenkbrauwen in de hoogte. 'Nu... waarom? Geef antwoord. Waarom zou je niet nog eens verliefd kunne worde?' 'Wou je dat wete?' 'Natuurlik! Anders zou ik 't niet vrage.' Weer dronk ze, zette het glas neer, keerde zich vierkant naar hem toe, keek hem bijna verwoed in de ogen, rondde de lippen dreigend en sprak: 'Omdat 'k d'r dan wel raad op zou wete!... Dat van vroeger... dat was kinderspel en anders niks.' Theodoor voelde een felle nieuwsgierigheid zijn zenuwen trillend strekken. 'Zo... en... wat zou je doen?' Langzaam draait zij het hoofd weer af, de ogen opwendend naar de zoldering, alleen ziende het dwingende denkbeeld in haar brein. 'As 't ernst werd?.. Wat ik dan zou doen?.. Dan ging ik dadelik weer naar Dokter de Groot.' Het antwoord heeft voor Theodoor iets verbijsterends. 'Dokter de Groot?... De hypnotiezeur?... Waarom?... Denk je, dat die man de liefde uit je hoofd kan weghypnotiezere?' De boos opeengeklemde lippen laten geen geluid meer door en onder die zwijging zweeft diep in Theodoors ziel een van die vermoedens omhoog, welke met steviger zekerheid zich opdringen dan het sterkst gestaafde weten en toch door het verstand uit bloheid niet worden aanvaard. Ze heeft 'weer' gezegd... ze heeft zich door de Groot dus al eens laten behandelen... dat is om zijnentwil geweest. Het duizelt hem, zo heftig wordt eensklaps in zijn denken de strijd tussen zijn opdringend geloof en zijn vrezende twijfel. Hij durft niet verder vorsen, want ijdel klinkt hem zelf de nog onuitgesproken vraag en bang is hij voor zijn dwaas fieguur, als ze lachend 'neen' zou zeggen; hij durft ook niet te zwijgen, want dom lijkt 't hem deze gelegenheid voorbij te laten gaan en hij ducht zijn berouw als zij voortgaat die kerel zijn kunsten te laten proberen. Je kunt niet weten... je kunt niet weten... hij moet er toch achter komen, waarop ze heeft gedoeld. 'Waarom geef je me geen antwoord? Ik vraag, of je gelooft, dat de Groot 'n verliefd mens weer onverschillig kan make?' Ze antwoordt met het neuriën van de Habanera uit Carmen.
'Asjeblieft... zing niet als ik je iets vraag. Dat kan 'k niet vele. Zeg me, of jij gelooft, dat de Groot 'n verliefd mens weer onverschillig kan make.' 'Ik geloof 't niet... Ik weet 't.' 'Dus... jij hebt je al door 'm late behandele.' Snel glijdt haar blik onderzoekend over Theodoor heen. 't Is, of zij vermoedt, dat hij haar doorgrondt en of zij fluks wil zien, wat daarbij in hem omgaat. Dan zegt ze weifelend, als iemand, die zich afvraagt: waar zal dit alles op uitlopen: 'Zeker... Vin je dat zo vreemd?' 'Vreemd?... Misschien... 't Hangt er van af... wanneer 't is gebeurd en... voor wie?' Een zwak tergend lachje verdiept even de kuiltjes in haar wangen, zwindt terstond weer en haar stem klinkt vast en helder als ze hem tegenwerpt: 'Zo vraag je de boere de kunst af... Dat zou jij nou wel 's wille wete, hè?... Voor jou niet, hoor! Haal jij je maar niks in je hoofd., De verzekering treft hem als een belediging. >
'Spreek ik van me zelf? Waarom haal je mij d'r bij? Je zegt, dat je vroeger al 's verliefd bent geweest... dat kinderspel.. .
. Daar past zo'n grap immers uitstekend bij. Zeg me nu alleen maar wie 't was, die je toen door zo'n kwakzalver uit je hoofd en je hart hebt late weg-bonzjoere.' 'Je kan lang wachte, nieuwsgierig Aagie! 't Gaat je niks an. Vertel jij me maar 's, of je zuster in de kerk 'n mooi toilet an had? Was z' in 't wit en ware d'r veel mense?' 'Dat zal 'k je allemaal vertelle, als jij me eerst zegt voor wie je naar die hypnotiezeur bent geweest.' Op nieuw lacht ze tergend: 'Ha, ha!' ...zingt dan: 'Dat zeg ik niet; dat zeg ik niet; dat zeg ik lekker, lekker niet!' ... neemt haar glas weer op en stoot het tegen 't zijne. 'Daar ga je nog 's, hoor!... Santjes!' 'Zeg me dan ten minste, of 't gelukt is.' 'Prachtig gelukt... opperbest! Drink ondertussen 's uit, dan haal 'k 'n andere fles.' Ze wil opstaan; maar Theodoor houdt haar terug. 'Ben je dwaas? Denk ie, dat ik me bezatte wil?' 'Wat bezatte? Ben jij student geweest? Je kan d'r best tege.' 'Nee, nee, nee!' ''n Halfie dan. 'k Heb juist nog twee halfies legge.' Een geniepig plannetje schemert in hem op. 'Nu... in Godsnaam... haal dan je halfie maar. Omdat jij 't ben.' 'Zeg liever, omdat jij nou toch eenmaal an 't pimpele ben.' 'Ook goed. Gooi de schuld maar op mij.' Het halfje wordt gehaald, door Tonia zelf geopend en een poos spreken ze weer over de trouwerij, moet hij haar vertellen wat het menu is geweest van die morgen. Dan brengt hij zijn eigen glas aan haar lippen, laat haar drinken en fluistert haar flemend iets in het oor. Ze lacht even, haast beschaamd, zegt: 'Gekke jonge... kom dan maar.' ... en gaat hem voor naar de blauwe kamer. Weer zitten ze op de kanapee. Tonia's rechterhand rust op Theodoors linker en met de andere aait hij zacht haar blanke, fluwelige huid. Op de tafel vóór hen staan de half-lege Champagne-bekers, waarin nog heel fijne gasbelletjes opstijgen, broze snoertjes doorzichtige kralen gelijk.
Met een dromerig lachje om de half-open mond hebben ze er een poosje, in zwijgend gesoes verdiept, naar gestaard; dan nemen zij ze op en drinken ze leeg;
Theodoor het zijne in een enkele slok, Tonia het hare langzaam, genietend van kleine, slorpende teugjes. Nu legt zij de handen achter om haar nek ineen en laat haar hoofd loom neer zijgen tegen de rug van de kanapee. Zich neervlijend in het hoekje
van blanke arm en roze wang drukt Theodoor zijn lippen genietend op haar gelaat, schuift zijn hand om haar middel heen, klemt haar innig tegen zich aan. En hij lispt: 'Wat ben je toch 'n wonderlik wezentje. Als ik je dat geheim niet slim ontfutseld had op 't moment, dat j' er 't minst op verdacht was, dan zou je me nooit gezegd hebbe, dat je van me houdt.' Mat klink het antwoord, als van iemand, die, in gepeins verzonken, maar half weet wat ie zegt. 'Natuurlik niet... nooit... Akelig, dat je 't weet.' 'Maar waarom, kind, waarom? Ben je dan nu niet gelukkig?' 'Voor 't ogenblik...' 'Wat? Voor 't ogenblik?... Geloof je dan toch, dat ik j' in de steek zal late? Hoe kan je zo iets van me denke? Ben 'k dan niet dol blij, dat ik je heb?' 'Voor 't ogenblik.' 'Nee, snoes, nee! Zo mag je niet spreke! Ik vind 't zo heerlik, dat 't die malle hypnotiezeur niet gelukt is je helemaal onverschillig te make. Vin jij dat nu zelf ook niet?' 'Ik?.. Ik vin 't... eng.' 'Heb ik nu ooit...! Wil je me alles weer vergalle?' Strakker zich opstrekkend sluit ze de mond krachtiger toe, knikt met het hoofd en zegt harder: 'As 'k 't maar deur had gezet, dan zou je 's gezien hebbe!'
Homosexuelen hadden aan het begin van de vorige eeuw verre van gemakkelijk. Maatschappelijke afwijzing van hun geaardheid maakte hun leven zwaar. Niet zelden hing hen behalve minachting ook gevangenisstraf boven het hoofd. Geen wonder dat de wens ontstond deze mensen te ‘genezen’.
Hypnotiserende artsen als Schrenck Notzing en Krafft Ebing wilden daaraan hun steentje bijdragen. Soms met succes maar meestal met twijfelachtige uitkomst.
Het is een mogelijkheid die E.M. Forster in 1914 gebruikt in zijn roman 'Maurice’. Hierin beschrijft hij de erotische verhouding van twee mannelijke studenten in Cambridge. Een van de jongens zoekt in zijn wanhoop contact met een hypnotiserende arts om hem af te helpen van zijn homoseksualiteit.
In Nederland pleiten Jhr. Schorer, de schrijver/arts A. Aletrino en de arts S.L.A.M. Römer voor meer begrip en rechten voor de homoseksuelen.
En hoe hard dat nodig was ondervond Foster. Hij gaf de roman het motto mee 'Opgedragen aan een gelukkiger jaar'. Maar dat gelukkiger jaar heeft hijzelf niet mogen beleven. Zijn boek werd in Engeland direct verboden. Pas na zijn dood werden de strafwetten tegen homoseksuelen verzacht en kon zijn 'Maurice' gepubliceerd worden. Dat was pas in 1971 en het zou tot 1988 duren voordat er een Nederlandse vertaling in de winkels kwam.

Een opmerkelijk overeenkomst met de toepassing van hypnose door Emants vinden we bij een vriend van Couperus de schrijver en journalist Maurits Wagenvoort. Zijn roman ‘Het koffiehuis met de roode buischjes roman uit het Italiaansche kunstenaarsleven’ (1916) speelt in homosexuele kringen.Er komt een scene in voor waarin Anselmo de Anelmis, een homoseksueel, de hoer Guilietta die hem hopeloos aanbidt onder hypnose brengt om zijn naam uit haar geheugen te wissen, zodat Anselmo's mede-avenirist, de adellijke Adolfo di Brusa die op zijn beurt weer smoorlijk verliefd is op Guilietta, een eerlijke kans krijgt haar uit het slijk van de goot omhoog te tillen

Hypnose kan ook een vriendschap op de proef stellen. Een voorbeeld daarvan vinden we bij Frits Lapidoth in zijn verhaal Verboden Suggesties.
Tijdgenoot Lodewijk van Deyssel vond het verhaal maar niks. Hij schreef erover in november 1890):

Verboden Suggesties.
“…Dit verhaal begint met de volgende zonderlinge beeldspraak, die den lezer aan soortgelijke verschijnselen in de gedichten van denzelfden schrijver herinneren. De heer Lapidoth wil duidelijk maken hoe twee zeer verschillende menschen door vriendschap verbonden waren, en schrijft:

“….‘Gelijk de slingerplant den steenen gebiedpaal èn den wuivenden wilg, daarnaast, met hare frissche, groene loten omstrengelt, zoodat beide versierd worden met hare blauwe bloemen, zóó had eene innige genegenheid mij, den determinist, met hechter banden dan die der maagschap, verbonden aan Boreel, den ietwat dweepzieken dichter.’
Het in dit verhaal, op onderhoudende, maar noch schalksche noch gevoelvolle, wijze medegedeelde geval is dat van een hypnotiseerend geneesheer, die de aanstaande bruid van zijn boezemvriend door deze nieuwe methode van een hevige zenuwziekte zal genezen. Zonder dat hij daaraan ook maar in 't minst schuld heeft, raakt de jonge dame door den dagelijkschen omgang verliefd op den dokter en hare vorige liefde verdwijnt. Nu veronderstelt de vriend dat de dokter, van zijne psychische geneeskracht misbruik makend, gedurende den hypnotischen slaap zijne patiente gesuggereerd heeft, hem te gaan beminnen in plaats van haar aanstaande. Een ontknooping of oplossing besluit verder het verhaal niet. Dit behoefde ook niet, daar het den auteur alleen te doen was om een geval van verboden suggesties te beschrijven. Het is: op novellistische wijze een curieus wetenschappelijk geval verteld, het is gevulgariseerde wetenschap en behoort tot de anekdoten van het hypnotisme…”.

Over de magneetsteen (steen Magnes), de oudste voorvader van de hypnose, schreef van Jacob van Maerlant: in zijn Der naturen bloeme (ca. 1266). Daarin geeft hij de jaloerse man die vreest dat ‘sijn wijf met andren spele’ een tip: Leg een magneetsteen onder haar bed. Heeft zij reine gedachten dan zal ze je omarmen. Is ze je ontrouw dan zal ze ‘neder vanden bedde vallen’:
Magnes die es sonder waenalse .i. isermal ghedan.Sine nature es sulc ghemecketdat hi iser na hem trecket,eist datter gheen seil steen ne si;mar esser die seilsteen biso segghemen dat hijs niet ne doet.
Ter toverien es hi goet,ende oec hevet hi ene crachtdiemen over wonder acht.Want wie hem dies ontsiet te veledat sijn wijf met andren spele,hi sal legghen dien magnetonder hare hovet onghelet,also slapende leghet sachte.Es soe van reinen ghedachteso sal slapende als ende alsharen man nemende omden hals.Die onghetrouwe sal met allenneder vanden bedde vallen. Dese steen die maket den vredetusschen man ende vrouwen mede.Overigens heeft van Maerlant opmerkelijk emancipatoirische standpunten over de man-vrouw verhouding:
"Martijn, hine es niet vroet,
Die mi tiet, dat hi mesdoet,
Kent hi vrome of scade
Ic sie die see, ic sie die vloet,
Ic setterse willens in den voet
Bi enen dommen rade:
Wien maghics draghen evelmoet,
Of mi die stroom metter spoet
Draghet in den ghewade? Of ic quaet kenne ende goet
Ende ic mi veinse verwoet,
Men salt claghen spade, Dat ic mi verlade Sulc tiet der vrouwen upsien, Dat sie hem dat herte ontien Alse die steen die naelde,
Hi dinct mi mesdoen in dien, Wilde hi der waerheit ghien, Dat hi daer toe taelde Wat moghens vrouwen, dat manne plien macht? So naeuwe om hare scoonheit spien? naeuwe? Wies diese daer toe haelde? die claghere te tide vlien, Sone mochtem niet messchien, Ende hi den sin verstaelde, Eer hem therte daelde
Vrouwen sijn van nature goet;
Si slachten den wine enter gloet,
Menigeen beticht de vrouwen ervan met haar kijken
de mannenharten naar zich toe te trekken
zoals de steen doet met de kompasnaald

Men noodzaakt mij deze misvatting nader te bespreken
voor wie de waarheid weten wil
waarnaar hij taalt

Wat doen de vrouwen dat mannen gewoon zijn om te doen
zo nauwkeurig haar schoonheid te beloeren
Wie heeft ze daartoe overgehaald?

De klagers kunnen beter nu op de vlucht gaan
Voordat het slecht met ze afloopt
en wijzer worden voordat hun hart spreekt
Vrouwen zijn van nature goed
ze aarden naar wijn en gloed
die de wereld doen verwarmen
Zij die zich de wijn te goed laten smaken
en zich erdoor onder de voet laten lopen
kunnen haar niet verdragen
doet
Ende te naer den viere set den voet,
Hine cans niet gheliden Die de wereld verbliden
Die des wijns te vele in.


Arthur Schnitzler Wenen,15.5.1862 - Wenen 21.10.1931.
Evenals zijn vader studeerde Arthur Schnitzler tussen 1871 tot 1879 aan het Akademische Gymnasium en later medicijnen en promoveerde in 1885. Hij werkte mee aan het tijdschrift 'Internationale Klinische Rundschau'.Hij Arthur Schnitzler (ca. 1878) interesseerde zich voor psychologie en als tweede arts bij de psychiater Theodor Meynert greep hij de gelegenheid aan zich bezig te houden met experimente hypnose en suggestibiliteit. Aansluitend was hij tweede arts in het Wiener Allgemeinen Krankenhaus en later werkte hij als assistent van zijn vader in diens kliniek. Hij schreef veel proza en toneelstukken die veelal psychoanalytisch gekleurd warenen de aandacht trokken van Sigmund Freud. Minder bekend zijn Schnitzlers tijdschrift artikelen over het gebruik van hypnose in de artsenpraktijk
.






























Literatuur
Couperus, Louis, Noodlot, 1890, Amsterdam, Uitgevers-Maatschappij “Elseviers”.
Couperus, Louis, Extaze. Een boek van geluk, 1892, Amsterdam, L.J. Veen.
Couperus, Louis, De boeken der kleine zielen. Zielenschemering, 1902, Amsterdam, L.J. Veen.
Couperus, Louis, De boeken der kleine zielen. Het heilige weten, 1903, Amsterdam, L.J. Veen.
Dyessel, Lodewijk van over ‘Moderne Problemen. Novellen door Frits Lapidoth’ in De Gids nov. 1890
Emants, Marcellus, ‘ Inwijding.’
1901, Den Haag, Haagsche boekhandel- en uitgevers-maatschappij.
Forster, E.M., ‘Maurice ‘
1978, 2e druk Amsterdam, Athenaeum-Polak & Van Gennep, Vertaald door Theo Kars.
Lapidoth, Frits “…..”Moderne Problemen. Novellen door Frits Lapidoth’.
1890, Leiden, S.C. van Doesburgh, 2 dln.
Maerlant, Jacob van, Het boek der natuur
1995, 2e verbeterde druk, Amsterdam, Querido samenst. en vert. [uit het Middelnederlands]: Peter Burger ; [red.: F.P. van Oostrom et al.]
Schnitzler, Arthur, ‘De vraag aan het noodlot’,
in ‘Anatole Mondain minnespel’ Vertaling van J. Clant van der Mijll Piepers, J.M. Meulenhoff, 1919)
Wagenvoort, Maurits, 'Koffiehuis met de Roode Buisjes.
Eerst verschenen in het tijdschrift ‘Groot-Nederland’, 1916/1

* Couperus bedoelde waarschijnlijk dokter C.L. Bense (1864-1940). Deze voormalige KNIL-arts vestigde zich in 1895 in Den Haag als algemeen arts en bleef dat tot 1935. Na zijn pensionering schreef hij een boekje met de titel “Herinneringen uit de jaren die voorbij gingen (1888-1938)”.

© Johan Eland. Terug naar Antiquariaat Lilith

No comments: